Bronnen van Klassieke Yoga

– een globale verkenning –

Door Klaas Stuive MCM (pandit yogabrahma), hoofddocent Academie Raja Yoga Nederland.

Inleiding

Deze verhandeling bevat een globale verkenning van de bronnen van klassieke yoga en haar spirituele betekenis. De westerse mens heeft weinig zicht op documentatie uit India om vast te stellen welke bronnen er bestaan over yoga (eenwording of verbinden).

Yoga is in de loop van de eeuwen, naast de Yogasutra’s van Patañjali, beïnvloed door verschillende bronnen, zoals: Veda’s, Ayur Veda, Purâna’s, Jaïnisme, Sāṅkhya, Upanishads, Boeddhisme, Vedantā, Bhagavad Gita, Bijbel (Koran), Mahābhārata, Rāmāyana, Yājñavalkya, Vāsiṣṭha, Geheime Leer, Yoga Upaniṣads, Tantrā-, Kundalini-, Kriyā– en Hathā Yoga.

Deze twintig bronnen zijn slechts een beperkte selectie van bronnen over yoga, maar het geeft inhoudelijk goed aan wat de essentie van Yoga inhoudt.

Oorsprong

De oorsprong van yoga beperkt zich niet enkel tot het Midden-Oosten en India. Vanaf begin van de mensheid zijn er spirituele figuren binnen een volksstam (al dan niet nomadisch) geweest die zich bezighielden met ascese, offerrituelen, contacten met geesteswereld, overleden voorouders, waarzeggerij en genezingen.

Zij gingen vaak lange tijd in trance, al dan niet met gebruik van bepaalde hallucinerende kruiden, om hun bewustzijn te verruimen en daarmee diepere kennis op te doen over het leven en haar ontstaan. Het idee over een verhuizing van de Ziel na de dood en het bestaan van een hemel was toen al gemeengoed. Er zijn oude grottekeningen gevonden, die waarschijnlijk ontstonden naar aanleiding van rituelen in verband met dood, jacht, vruchtbaarheid en het afweren van het boze.

De eerste concrete bewijzen van beoefening van yoga in India vinden we door een vondst in de Indusvallei van een Paśupati-stempelzegel, incarnatie van Siva als ‘heer van alle dieren’, gedateerd 3000 jaar v.Chr. waarin een meditatief figuur is afgebeeld in een positie, die lijkt op de mulabandhasana. Wilde dieren om hem heen duiden erop dat deze figuur in meditatie niets te vrezen had. Ook in oude Sivatempels, Mahamandir tempel, grotten van Ajanta, tempelgrotten van Siddhachal en tempel van Ranakpur Jaïn in India kunnen we Yogahoudingen vinden die dit bewijs ondersteunen.

Yoga in Veda’s

‘Veda’ betekent: ‘kennis’. In de loop van vele eeuwen vond er in India een overgang plaats van een nomadisch naar een agrarisch bestaan met een familie- en gezinsstructuur, vooral in het Indus- en Gangesgebied. Daarna zijn er, door urbanisatie, steden opgekomen. Kleine koninkrijken en meer hoogwaardige culturen ontstonden. Door overheersing van de Indo-Ariërs en vermenging met de oorspronkelijke bevolking kwamen de Veda’s in India in zwang. De ouderdom van de Veda’s wordt geschat tussen 3000-1500 v. Chr.

De Veda’s zijn, in contemplatie, ontvangen door zieners (rishi’ s) in een zoektocht naar de absolute waarheid over de oorsprong van de mens en doel van het leven. Ze bestaan uit mystieke teksten over goden, kosmische evolutie, menselijke evolutie, vuurrituelen en de juiste manieren van handelen om inhoud te geven aan de eeuwige waarheid, om de goden gunstig te stemmen en de cyclus van leven en dood te doorbreken. Pas later zijn ze verzameld, gecodificeerd door Vyāsa (500 v.Chr.) en bewaard gebleven. Zo werden de Veda’s één van de oudst bekende en nog bewaard gebleven bronnen van Yoga.

Er bestaan vier Veda’s: Rig Veda (hymnen voor goden), Sāman Veda (priester gezangen), Yajur Veda (offerrituelen), Atharva Veda (magische dagelijkse formules tegen ziektes, vijanden, demonen). Later werd de Ayur Veda (geneeskunde) hieraan nog toegevoegd.

De andere religieuze geschriften, die zijn ontstaan door interpretaties van goeroes en hun leerlingen zijn: Brahmana’s (gedetailleerde uitleg van de rituelen uit de Veda’s), Aranyaka’s (woudboeken van wereld-verzakers), Upanishads (filosofische dialogen tussen goeroe en leerling, Saṁhitā’s (samenvattingen) en Purâna’s (oude verhalen over goden en avatars).

Men ging uit van een vier klassen, namelijk: priesters, krijger en heersers, ambachtslieden, boeren en landarbeiders en de laagste klasse, de dienaren. Aan iedere van de vier kasten werden sociale en maatschappelijk verplichtingen gekoppeld. Daarnaast zijn er ook de kastelozen. Later werd het klassenstelsel in de Upaniṣads verzacht naar een meer geestelijk stelsel, maar het speelt in India nog steeds een rol van ongelijkheid.

De laagste klassen werden voorheen uitgesloten van deelname aan studie van de Veda’s en rituelen. In de Brihadaranyaka vinden we voor de gelijkheid tussen klassen enige aanwijzingen. Later verwierpen het Boeddhisme, Jaïnisme en Sāṅkhya het klassenstelsel en de opgelegde beperkingen, hoewel het in die tijd moeite heeft gekost om vrouwen als nonnen in kloosters te accepteren.

Men ging ook uit van vier levensfasen, gecombineerd met sociale en maatschappelijke verplichtingen. De vier levensfasen zijn: student, huishouder, woudbewoner en wereldse verzaker. Als een man zijn verplichtingen als huishouder had gedaan, trok hij het oerwoud in om zich te bezinnen op het leven. Na een periode van overpeinzing gaf hij instructies aan studenten over zijn gerealiseerde kennis en levenservaring. Deze vorm van kennisoverdracht is typisch voor het yogaonderricht en geldt noch steeds in India.

In de loop van de tijd raakten de vedische goden op de achtergrond. Brahman, de Allerhoogste en drie goden: Brahmā, Viṣṇu en Siva, voorheen Rudra, werden populair. De meest bekende vers uit de Rig Veda is de Rudra (Siva) Mantra en de Gāyatrī Mantra, een loftuiting aan de zonnegod Savitra, als Ziel (bestuurder) van ons zonnestelsel.

In de Veda’s is een ontwikkeling te zien van godenleer (31 goden, zoals zon, lucht, wind, vuur) naar uiteindelijk een leer van één god (Brahman). Het offeren aan goden had als doel om deze gunstig te stemmen. Deze verschillende natuurgoden werden als een aspect gezien van die Al-Ene Brahman, de schepper van alles. De vedische religie is in principe monotheïstisch, hoewel het dus op het eerste gezicht op het polytheïsme, veelgoderij, lijkt.

Volgens de Veda’s kan men door reinigingen, mantra’s, offerrituelen, goede levenswijze en meditatie in verbinding (in yoga) komen met de gewenste god(en) om hen gunstig stemmen of na de dood te worden opgenomen in hogere werelden of de cyclus van wedergeboorte volledig te doorbreken.  

Yoga in Ayur Veda

‘Ayur Veda’ betekent ‘kennis van het leven’ en is een traditionele geneeswijze, naar schatting 3000 v.Chr. ontstaan. De kennis zou rechtsreeks afkomstig zijn van de goden Brahma, Indra, Asvini’s en overgedragen te zijn aan de zieners: Bhāradvāja, Atreya, Harita, etc. Deze Veda heeft een relatie naar de Atharva Veda en wordt ook wel het zusje van de yoga genoemd, omdat er een duidelijke relatie is met de yogafilosofie.

Volgens de Ayur Veda is iemand gezond, zodra de huidige drie onvolkomenheden (dosha’s) in evenwicht zijn met de oorspronkelijke geboorte-dosha.  Drie belangrijke kennisdomeinen, welke de Ayur Veda uitwerkt, zijn: oorzaken van ziekte, ziektebeeld en haar symptomen, alsmede therapeutische kennis. Naast de Chinese geneeskunde en de Thaise Yogamassage heeft de Wereld Gezondheid Organisatie de Ayur Veda als officiële geneeswijze erkend.

De Ayur Veda schrijft voor bepaalde kwalen, naast kruiden en oliën, ook yogatechnieken, zoals houdingen, reinigingen en energiebeheersing of energie vermeerdering voor. Verder steunt hun filosofie op die van de Yogasutra’s van Patanjali, de Sāṅkhya filosofie en kennis over energiegebieden en energiecentra.

De drie belangrijkste teksten van Ayurveda zijn:

Charaka Samhitā, geschreven door Agniveśa en later bewerkt door Charaka. Het legt vooral een filosofische basis voor Indiase geneeskunde, hygiënische en medische informatie, zoals oorzaak van ziekte, symptomen en therapie. Het bevat acht onderdelen: algemene principes, pathologie, training, anatomie, zintuiten, therapieën, farmacie en gezondheidszorg.

Suśruta Samhitā geschreven door Suśruta. Het bevat chirurgische training, gebruik van instrumenten en procedures. Het wordt beschreven als een uitwerking van de Atharva Veda.

Aṣṭāṅga-Hṛdaya-Saṃhitā, geschreven door Vāgbhaṭa, vooral bekend vanwege de beschrijvingen van chirurgische ingrepen, informatie over therapieën met vijf handelingen, zoals therapeutisch braken, het gebruik van laxeermiddelen en klysma’s. Het behandelt acht onderdelen van Ayurveda: geneeskunde, speciale ziekten, chirurgie, toxicologie, psychotherapie, kindergeneeskunde, verjonging en verificatie.

Yoga in Purâna’s

‘Purâna’ betekent ‘oud, vroeger of voormalig’. Ze zijn, net als de Veda’s, heilige geschriften, in goddelijke openbaring (contemplatie) door zieners ontvangen. Vyāsa wordt ook hier genoemd als verzamelaar en samensteller van deze geschriften. Ze dateren rond 400 v. Chr. en worden in diverse Upanishads, zoals de Brihadaranyaka, genoemd. Totaal zijn er achttien Purâna’s, verdeeld over de drie goden: Viṣṇu, Siva en Brahma, vereenzelvigd met de drie toestanden van de natuur, welke invloed hebben op alle niveaus in de kosmos en in ons leven. We vinden er informatie over theorieën uit de Samhkya-, Bhakti- en Jñāna Yoga.

Onderwerpen uit de Purâna’s zijn onder andere: verhalen over mythologie, persoonlijke verhalen van goden en avatars, zoals Râma, Kṛṣṇa, Gaṇeśa (zoon van Siva en Pārvatī), Surya (zon), Skanda (zoon van Siva en Pārvatī), Agni (vuurgod), Boeddha en de wijze Vāsiṣṭha. Verder handelen de Purâna’s over de schepping, dynastieën van zonnekoningen, heerschappij van de Manu’s (stamvaders van de mens) en hun tijdperioden, geschiedenis van zon- en maanrassen, geschiedenis van India en de belangrijkste bedevaartplaatsen in India.

In de Purâna’s verschijnt Viṣṇu in diverse incarnaties, zoals de vis-incarnatie, zwijn-incarnatie, schildpad-incarnatie, dwerg-incarnatie en vis-incarnatie. Het bevat ook een dialoog tussen Siva en Pārvatī (grondleggers van yoga) en tussen Nārada (zoon van Brahma) en Sanatkumāra (heer over de aarde). De bijna ondergang van de aarde, lijkt erg veel op die van Noach uit de Bijbel. Ook de Gāyatrī Mantra wordt weer genoemd. Opvallend is dat Brahma en Siva afhankelijk zijn van Viṣṇu, die als een oppergod wordt gezien. Ook wordt het kastenstelsel en de levensfasen van de mens en hun plichten vermeld.

Inhoudelijk wordt yoga besproken, in de Viṣṇu Purâna. Zo bevat hoofdstuk 7, een beschrijving van Brahma Yoga in een dialoog tussen de ziener Parāśara en Maitreya. In Siva Purâna, hoofdstuk 37, over doel van yoga, in dialoog tussen Krishna en de ziener Upamanya. Ook in de Brahma Purâna vinden we uitleg over yoga. Bhakti Yoga vinden we vooral terug in de verering van één van de drie goden en Jñāna Yoga in de beschrijving van de Samhkya filosofie.

De Bhagavata Purâna is één van die achttien Purâna’s en deze bevordert, naast die van de Bhagavad Gita, toewijding (bhakti) aan Kṛṣṇa. Hierin vecht Kṛṣṇa tegen het kwaad en overwint de demonen. Het is een belangrijke tekst voor de Viṣṇu-aanhangers. Bhakti- en Karma Yoga (egoloos handelen) moeten uiteindelijk leiden tot zelfkennis, bevrijding en gelukzaligheid. De vier belangrijke waarden van toewijding, de vier poten van de stier van dharma genoemd, zijn: reinheid, waarheidslievendheid, soberheid en mededogen.

Yoga in Jaïnisme

Het Jaïnisme is afgeleid van het woord ‘Jina’ en betekent ‘overwinnaar’ van hartstochten. Het betreft een zeer oude Indiase religie en wordt gezien als een onafhankelijke, strenge filosofie en levenswijze. Het bestaat in India uit een kleine invloedrijke groep van ongeveer 4 á 5 miljoen aanhangers. Ze worden gevormd door nonnen, monikken en lekenvolgers. De bedelmonikken zijn ongekleed. De lekenvolgers dragen witte kleding en hebben ‘Jaïn’ als familienaam. Ghandi was aan hun filosofie gelieerd. Een belangrijk document is Ācārāṅga Sūtra.

In de vijfde eeuw v.Chr. ontstond er in India een voedingsbodem voor Jaïnisme en Boeddhisme door een drietal ontwikkelingen. De eerste was de urbanisatie en ontwikkeling van steden. De tweede het klassenstelsel, de maatschappelijke uitsluiting van bepaalde bevolkingsgroepen en ten derde vooral de dominante positie van de Brahmanen met hun vele goden. Deze bevolkingsgroep had een strategische machtspositie en dat ontmoette veel tegenstand, vooral bij de overheersende klasse (kṣatriya’s). Dit verzet leidde tot een atheïstisch stroming in India. Zij onderwezen dat bevrijding uit cyclus van leven en dood in principe voor iedereen geldt, die hun leer zouden volgen. Zowel bij de Jaïnisten als bij de Boeddhisten ontstonden nonnen- en monnikenordes.

De gevolgen van islamitische invasie (700-1100 na Chr.) en de opkomst van het hindoeïsme waren een belangrijke oorzaak dat het boeddhisme aan het einde van de veertiende eeuw vrijwel geheel uit India is verdwenen. Ook het Jaïnisme had te lijden van die gevolgen, maar wist zich toch te handhaven.

De belangrijkste deugd van de Jaïnisten is absolute geweldloosheid of levende wezens geen schade toebrengen, omdat alles een Ziel heeft en daarom als gelijkwaardig moet worden behandeld. Doden van een Ziel heeft slechte karmische gevolgen. De Jaïnisten kennen dus een zuivere Ziel toe aan ieder levend wezen, ook aan planten en water. Echter niet iedere Ziel is in gelijke mate bewust, maar heeft wel de potentiële mogelijkheid tot hogere bewustzijn en geluk.

Hun filosofie omvat onder andere: leer van het Zijn, causaliteitsleer, astronomie, kosmologie, mineralogie, biologie, scheikunde en theologie. Hun kosmologie kent een andere opvatting dan in het hindoeïsme. Er is geen schepping of definitieve vernietiging, maar in plaats daarvan een eindeloze opeenvolging van tijdperken van morele, fysieke verbetering en verval, die elkaar in een golfbeweging, als een soort perpetuum mobile, opvolgen.

Naast geweldloosheid hebben zij nog andere belangrijke levensprincipes, namelijk: juiste geloof, juiste kennis, juist gedrag (soberheid, ascese, vasten, zelfkastijding), juist eten (veganisme), verwerping van het kastenstelsel, afschaffing van rituele offers aan goden en atheïsme. Zij geloven in een Tīrthaṅkara (letterlijk een doorwaadbare plaats), een spirituele leider, die de cyclus van reïncarnatie heeft doorbroken, verlichting heeft bereikt en volgelingen meeneemt op het pad van bevrijding. Een dergelijk persoon is vergelijkbaar met een Boeddha. Daarnaast geloven zij in begeleiders, die de mensheid verder brengt op specifieke meer wetenschappelijke onderwerpen, zoals: astrologie, biologie, sociologie, architectuur en krijgskunde.

De waarheid kent, naar hun mening, de volgende realiteiten: Zielen bestaan, niet-bewuste materie bestaat, ​​karma uit vorige levens worden meegenomen als de Ziel incarneert, karma kan tijdens het leven worden gestopt en het volledig loslaten van karma leidt tot bevrijding van wereldse gebondenheid.

Het swastika symbool met de vier armen representeert de rondgang van leven en dood (samsara). Het wordt ook gebruikt bij achtvoudige rituelen met: water, sandelhout, bloemen, wierook, rondcirkelen lamp, ongebroken rijstkorrels, voedsel en fruit. Veel belang wordt gehecht aan bedevaart.

Een belangrijke Tīrthaṅkara was een grote held (mahavira). Hij was een tijdgenoot van Boeddha en behoorde eveneens tot de kṣatriya klasse. Hij herstelde en hervormde het Jaïnisme en stond open voor alle geloof-overtuigingen. De Jaïnisten hebben een eigen Yogasysteem dat een combinatie is van Boeddhistische Yoga, Bhakti Yoga en Jñāna Yoga.

Door het volgen van hun yogapad, zal men uiteindelijk, door perfecte kennis, perfecte geloof en perfect gedrag (de drie juwelen), verlichting bereiken en wel in veertien stadia van geestelijke ontwikkeling. Als bewijs van juiste kennis wordt directe waarneming, gevolgtrekking en getuigenis geaccepteerd. Je kunt dat pad volgen als monnik, non of leek, afhankelijk van de strengheid van toepassing van: geweldloosheid, liefde voor waarheid, niet stelen, geen seksueel wangedrag, begeerteloosheid. Dit zijn de zogeheten vijf grote gelofte, waarover ook Patañjali spreekt.

De beoefening van deze yogavorm omvat tien voorschriften, zeven categorieën van waarheid en twaalf (esoterische) meditaties, opgesomd in een belangrijk document met de naam Tattvartha Dhig Ama (over de essentie van de werkelijkheid), geschreven door Acharya Umaswami (tweede-vijfde eeuw) en Atmashiddi Sāstra (wetenschap van zelfrealisatie) door Pujya Gurudevshri Rakeshi.

De houdingen voor dagelijkse meditatie van ongeveer 48 minuten per dag zijn: de lotushouding, de staande- of berg houding en de halve lotushouding, waarbij de concentratie gericht is op de punt van de neus. Een heilige Mantra is de vijfvoudige groet aan leraren: bevrijde wezens, zieners, leraren en gewone monniken; een aspect van Bhakti Yoga. Deze mantra reinigt en brengt gunstige omstandigheden in het dagelijks leven. Het maakt duidelijk dat Jaïnisme atheïstisch is.

Yoga in Sāṅkhya

‘Sāṅkhya’ betekent ‘in detail’. Deze, één van de oudste yogavormen van de grondlegger Kapila, behoort tot de zes geaccepteerde Indiase filosofieën. De benadering van de schepping is, net als Boeddhisme, atheïstisch. De filosofie verzette zich tegen hindoestaanse godenleer en de macht van de Brahmanen. Het hangt het dualisme van twee eeuwigheden aan, namelijk de volmaakt kosmische mens (puruṣa) en de oerstof (prakrtti), beïnvloed door de drie toestanden van de natuur (rajas, tamas en sattva). Dit in tegenstelling tot de Advaita Vedanta welke monistisch van aard is, waarbij Brahman, de ene zonder een tweede is. Een vroege vorm van deze filosofie vinden we terug in de Bhagavad Gita (hoofdstuk twee).

Het adagium van Sāṅkhya luidt: ‘zo macrokosmos (heelal), zo microkosmos (mens)’. De mens heeft alle geschapen kosmische kwaliteiten in zich, maar zal die moeten sublimeren, om na vele levens uiteindelijk een volmaakt mens (puruṣa) te worden. Het onderscheidt vierentwintig kwaliteiten: ego, geheugen, intellect, verstand, vijf organen van waarneming, vijf organen van handeling, vijf zintuiglijke kwaliteiten en vijf elementen. Veel belang wordt gehecht aan beheersing van de toestanden van de natuur, bewustzijnsniveaus en intelligentie (buddhi), om kennis te verkrijgen over onze Ware Aard. We vinden vele elementen van deze filosofie terug in de yogasutra’s. Sāṅkhya Yoga kunnen we scharen onder Jñāna Yoga. Als bewijs van juiste kennis wordt directe waarneming, beredenering en getuigenis geaccepteerd.

Yoga in Upaniṣads

Upaniṣad’ betekent: ‘neerzitten bij’ een goeroe, die esoterische kennis overdraagt aan zijn leerlingen. Yoga wordt in de vier Veda’s genoemd, maar duidelijker is dat qua filosofie in de 108 Upaniṣads, waarvan 21 specifieke Yoga Upaniṣads. Deze Upaniṣads, hoewel van oudere datum, werden pas door Adi Śhankarācārya, rond 800 jaar na Chr. geselecteerd.

De Upaniṣads, ook wel ‘voertuigen van de Veda’s’ genoemd, zijn zeer gevarieerd qua inhoud. We komen veel interessante teksten tegen over de schepping. Een veel terugkerend thema is dat de Ziel gelijk is aan God (Ātman = Brahman). De AUM-mantra wordt door veel Upaniṣads gezien als een heilige scheppingsklank.

Kenmerkend van deze wijsheidsliteratuur en de uitleg over yoga zijn de dialogen tussen goeroe en leerling, tussen goeroe en koningen en tussen brahmanen onderling. De Upaniṣads maakten een omslag van het belang van uiterlijke rituelen naar innerlijke meditatie en esoterische kennis. De kennis uit de Veda’s werden door de Upaniṣads toegankelijker gemaakt voor een groter publiek. Het verschil tussen de Veda’s en Upaniṣads is dat de goeroes hun ‘weten’, als Zelf-gerealiseerde personen, naar buiten brachten en hun leerlingen daarover informeerden. De Veda’s gingen meer op zoek naar het ‘waarom’ van het leven.

Het houden van vuuroffers (agnihotra) werd volgens Kausitaki Brahmana (2500 v.Chr.) gezien als een innerlijk offer. In de Brihadaranyaka-, Chāndogya-, en de Śvetaśvatara Upaniṣad wordt yoga gezien als toewijding aan Savitri, de zonnegod. Deze zonnegod is de opperste schepper, welke wordt aangeroepen met de mantra AUM. De Gāyatrī Mantra ‘Om Bhur Bhuva Svaha, etc.’ wijst op die verering van de zon. In Manduka Upaniṣad wordt de mantra AUM, qua bewustzijnsniveaus, uitgewerkt. De ‘Om Asatoma Satgamaya’ mantra wijst op het belang van het kennen van je innerlijk Zelf als het Licht.

De Taittiriya Upaniṣad definieert yoga als het ‘beheersen van lichaam en zintuigen’. Het belang van beheersing van de zintuigen vinden we ook terug in Chāndogya Upaniṣad, evenals de vijf soorten vitale energieën: apāna, samāna, udāna, vijāna en prāna. In de Katha Upaniṣad wordt yoga omschreven als een ‘gestage beheersing van de zintuigen, die samen, met het stoppen van mentale activiteit, leidt tot de allerhoogste geestelijke toestand’. Deze Upaniṣad spreekt over twee paden. Het noordelijk pad (naar kruincentrum) leidt naar bevrijding. Het zuidelijk pad (naar wortelcentrum) leidt naar gebondenheid in vele levens. De Śvetaśvatara Upaniṣad geeft adviezen over de meditatie in een zithouding en over de plek waar deze beoefend zou moeten worden.

Diverse Upaniṣads beschrijven het subtiele lichaam als: intellect, verstand, zintuigen, energiegebieden en elementen, vergelijkbaar met de Sāṅkhya-filosofie. De Mandukya Upaniṣad geeft aan dat onze waarneming plaatsvindt via zeven onderdelen (energiecentra of heilige planeten) en negentien monden (vier functies van de geest, vijf zintuigen, vijf kwaliteiten van zintuigen en vijf organen van handelingen). In de Maitraya Upaniṣad vinden we zes paden voor yoga, waarin de universele waarden, individuele normen en houdingen ontbreken. Afkeer voor lichaam, de vergankelijkheid van alles, invloed van de toestand van de natuur om gemoedstoestanden te beheersen en het belang van energiebeheersing, beheersing van zintuigen, meditatie op het AUM en het geluid, vinden we daarin terug.

Yoga in Boeddhisme

‘Buddha’ betekent: ‘ontwaakte of verlichte’. ‘Buddhi’ is het vermogen tot onderscheiden of intelligentie’. Boeddha was de grondlegger van de Boeddhistische Yoga. Deze yogavorm steunt op zijn persoonlijke ervaringen met yogatechnieken bij verschillende Yogaleraren uit zijn tijd, die vooral de Sāṅkhya Filosofie aanhingen. Hij woonde als getrouwde kroonprins in Kapilavastha in Noord-India en droeg de naam Shiddhartha (volmaakt streven) Gautema (uitmuntende os). Op 29-jarige leeftijd verliet huis en haard.

De Boeddha kwam tot verlichting (nirvana) na strenge ascese en verkondigde de vier edele waarheden, namelijk: alles is ellende, fundamentele oorzaak is begeerte en bevrijding is mogelijk via het achtvoudig pad. Dit pad is verdeeld in normen voor wijsheid, ethisch gedrag en mentale discipline. Het document Dhammapada (het pad der waarheid) bevat de kern van de leer van Boeddha, zoals die in zijn meest oorspronkelijke vorm in de zesde eeuw v. Chr. werd opgetekend.

Boeddha paste zes jaar lang strenge ascese en yoga toe, welke hij echter later afwees, als een middel om tot verlichting te komen. In één van de Pali-canons beschrijft hij dat de tong tegen het gehemelte moet worden gedrukt om de honger en dorst of de geest te beheersen. Dit is de toepassing van manduki mudra of khecari mudra uit de Hatha Yoga. Hij paste ook de mulabandhasana toe om kundalini-sakti op te wekken.

In de boeddhistische yoga staat meditatie centraal om ‘gelijkmoedigheid van geest’ (samatha) te krijgen’, vooral door verkrijgen van ervaringskennis in meditatie en bewuste aandacht bij alles wat men doet. De vier sublieme staten van de geest zijn: liefde, compassie, vreugde en sereniteit. Lichamelijke waarneming of observatie (Vipassana) is de meest bekende meditatievorm, waarbij aandacht ademhaling wordt geobserveerd en deze te verlengen, te verdiepen, om zodoende in contact te komen met de vitale levensenergie. Andere meditatievormen zijn: meditatie op tellen van de ademhaling (zazen), AUM, zintuigen, niet dit en niet dat (neti-neti) en liefdevolle aandacht (metta).

Een bijzondere plaats in het Boeddhisme neemt het Tibetaanse Dodenboek in, waaruit blijkt dat, door het luisteren in de tussenstaat na de dood (bardöt), men alsnog tot bevrijding kan komen door zonder angst het Licht in te gaan. Het is een vorm van yoga na de dood.

Door beoefening van boeddhistische yoga verkrijgt men vermogens, vergelijkbaar met die van de yogasutra’s. De vier edele waarheden en het achtvoudig pad leidt naar Verlichting en doorbreking van de cyclus van leven en dood. Allereerst als een Zelf-gerealiseerde persoon (Bodhisattva), in dienst van de mensheid en later als een ‘Verlichte, als een Boeddha’. De mindfulness van Tich Nhat Hanh is een hernieuwde, populaire versie van Boeddhistische Yoga. Het Boeddhisme zelf is verdeeld in twee hoofdstromingen. Theravada (traditie van de ouderen) en Mahayana (grote voertuig).

In de orthodoxe Theravada richt men zich op de Verlichting, vooral binnen een kloostercultuur, op beheersing van begeerte en het achtvoudig pad. Meditatie is voor hen een essentieel onderdeel naar Verlichting, samen met moreel gedrag en wijsheid. Gebruikte meditatieconcepten in deze stroming zijn: aandacht, kalmte, inzicht, contemplatie en kennis. Er zijn vijf, acht en tien voorschriften van deugdzaamheid, die leken in acht kunnen nemen. Monniken en nonnen echter gaan een stap verder met recitatie van alle reglementen en voorschriften.

In de liberale Mahayana richt men zich meer op het stadium van Zelfrealisatie en op dienstbaarheid naar de mensheid. Iedereen bezit de Boeddha-natuur en een geest van compassie en kunnen dit stadium bereiken. De scholen in deze stroming richten zich op ego-loosheid, leegte van de geest, bereiken van het middenpad, vooral door meditatie. Deze meditatie is bedoeld om inzicht te verkrijgen in onze Ware Aard, de staat van ‘het niet-zijn of het niet-zelf’, de ‘niet dit-niet dat’ in de Upaniṣads, om zo de weg te vinden naar een bevrijde manier van leven. Deze stroming staat open voor alle godsdiensten.

Wedergeboorte is bekend in het Boeddhisme, maar gaat minder ver als in het hindoeïsme, maar is wel verwant met het begrip Karma, welke toekomstige geboorte beïnvloedt. Dat geldt ook voor de doctrine van oorzaak en gevolg (causaliteit) van alles. Het concept van eeuwige ziel (Ātman), wat de kern is van de Upanishads, wordt in het Boeddhisme als minder reëel beschouwd.

De Magha Puja is een belangrijke herdenking dat 1250 verlichte volgelingen de Boeddha spontaan eer hebben betuigd. Deze herdenking gebeurde volle maan op woensdag 16 februari jl. Boeddha hield toen een redevoering over de essentie van yoga. Deze is te lezen in Dhammapada (183, 184 en 185). Laat het kwade na, doe het goede, louter de geest, betracht lankmoedigheid, geduld is de hoogste vorm van ascese, streef naar de hoogste uitdoving, niet-krenken en kwetsen, zelfbedwang, matigheid in voedsel, woon op een afgelegen plaats en als laatste, wijd je aan contemplatie, dat is de lering van de Boeddha’s.

Er zijn veel overeenkomsten met het Jaïnisme. Zowel het Jaïnisme als het Boeddhisme ontstonden in de vijfde eeuw v.Chr. Zowel Boeddha als de    Riṣabha waren kroonprinsen en behoorden tot de heersers klasse. Zowel Jaïnisme en Boeddhisme waren atheïstisch. Zowel Boeddhisme als Jaïnisme startten allereerst als een beweging van monniken en nonnen, later sloten ook leken zich aan. Het waren in die tijd vooral bedelmonniken en bedelnonnen die buiten het regenseizoen rondtrokken en afhankelijk waren van giften om in hun levensonderhoud te voorzien.  Zowel het Jaïnisme en Boeddhisme bevatten elementen uit de atheïstische Sāṅkhya filosofie. Zowel Jaïnisme en Boeddhisme kwamen in verzet tegen de macht van brahmaanse priesterklasse, de hindoestaanse godenleer en overdreven ascese. Ook het klassenstelsel werd verworpen. Dit gold ook voor de rol van het vuuroffer. Alle handelingen zijn een innerlijk offer aan ons innerlijk Zelf.

Yoga van Patañjali

‘Patañjali’ betekent ‘waterkom’. Hij zag zichzelf als ontvanger van een kom met een godendrank (amṛta), die het eeuwige leven schenkt. Hij codificeerde rond 200 v.Chr. een prachtig samenvattend filosofisch werk over yoga, welke in onze tijd nog steeds als dé belangrijkste bron wordt gezien. Het is, samen met Sāṅkhya, één van de zes geaccepteerde Indiase filosofieën. Vanwege het integraal karakter van yoga, om Ware Aard te realiseren, werd diens achtvoudig stelsel, Raja Yoga, als de kroon op het hoofd van een yogabeoefenaar, genoemd.

Hij codificeerde het filosofische concept van yoga en bracht die onder in 195 yogasutra’s (aforismen), 4 hoofdstukken, samengebracht in een achtvoudig stelsel. Alle yogavormen zijn daarin integraal vertegenwoordigd. Hij geeft een omschrijving van morele normen, houdingen, energiebeheersing, verinnerlijken van de zintuigen, concentratie, meditatie, contemplatie en integratie van de laatste drie. Hij gaat ervan uit dat een bekwame leraar daaraan praktische inhoud zal gaan geven.

Patañjali definieerde het woord ‘yoga’ als: ‘de wervelingen in de geest tot stilstand brengen’. In die omschreven toestand van yoga zijn we ‘gevestigd in onze Ware Aard’. Deze contemplatieve staat bereiken we door het achtvoudig pad te volgen, veel te oefenen en geestelijk te ontspannen. Het bevrijdt ons uit de toestanden van de natuur en maakt ons tijdloos. We zijn dan een Puruṣa geworden, een volmaakt (kosmisch) mens en PUUR BEWUSTZIJN, gelijk aan Gods evenbeeld, zoals Genesis dit verwoordt. Het verwerven van esoterische kennis (jñāna) door middel van meditatie wordt in zijn werk sterk aanbevolen Als bewijs van juiste kennis wordt directe waarneming in contemplatie, gevolgtrekking in meditatie en getuigenis in concentratie geaccepteerd.

In de Yogasutra’s van Patañjali vinden we het achtvoudig pad van Sāṅkhya Yoga terug. Dit geldt eveneens voor het bestaan van twee eeuwigheden en het concept van de toestanden van de natuur. Boeddhistische elementen en die van Jaïnisme vinden we terug in de yama’s, zoals geweldloosheid en begeerteloosheid. Juiste houding, gedrag en morele deugden in de niyama’s, zoals reinheid en soberheid. Dit geldt eveneens voor het idee-concept van de grondoorzaken van ellende (kleśa). Andere concepten uit het Boeddhisme zijn het geloof in wedergeboorte, karma, dharma en het verzachten van alle ellende door Kriyā Yoga, soberheid, zelfstudie en overgave. 

De uitwerking in het Pad van Contemplatie (deel I), omschreven als een toestand boven de gedachten, leidt tot een psychoanalyse, waarin Patañjali de fundamentele oorzaken van de verwarring van onze geest analyseert, maar ook diverse oplossingen aangeeft om de verwarring uit te bannen. Een dergelijke analyse vinden we eveneens terug in de Yoga van Vāsiṣṭha. Een ander opvallend punt is de creatie van een bijzondere puruṣa, boven de toestand van de natuur karma, ellende en tijd verheven. De creatie van een hoogste bestuurder wijkt af van de atheïstische opvatting van Sāṅkhya Yoga. Overgave aan die grote Bestuurder (een bijzondere kosmisch entiteit), met behulp van de Mantra AUM, leidt tot verdwijnen van alle beletselen en naar hogere bewustzijn.

In het Pad van Oefening (deel II) introduceert Patañjali de eerste vijf stappen van het yogastelsel als voorbereiding voor hogere yoga. Hij begint met de beschrijving van Kriyā Yoga, de vijf grondslagen van ellende in dit leven, morele waarden, individuele normen, houdingen, energiebeheersing en beheersing van de zintuigen. Deze zijn in filosofische- en niet in praktische zin uitgewerkt. Energiebeheersing wordt onderscheiden op vier niveaus. Toepassing vindt plaats op fysiek, subtiel, causaal en op het vierde (atmisch) niveau welke uitstijgt boven de drie andere en leidt tot verdwijnen van de versluiering van het Licht.

In het Pad van Vermogens (deel III) beschrijft hij de laatste drie stappen van het yogastelsel: concentratie, meditatie, contemplatie en integratie van die drie. Het presenteert tevens esoterische kennis, welke leidt tot meesterschap over subtiele anatomie, energiegebieden, elementen en zintuigen. Ook kunnen we daarin afleiden dat Patañjali met Īśvara, de bestuurder van ons zonnestelsel en de heilige planeten bedoeld. Dergelijke elementen vinden we ook terug in de Veda’s en Purâna’s. Er zijn aanwijzingen dat Patañjali op de hoogte was van energiecentra (Chakra’s), zonder deze bij naam te noemen. In ieder geval introduceert hij kennis over de energiegebieden: apāna, samāna, udāna, welke ook genoemd worden in verschillende Upanishads. Boeiend is de uitleg van de leer van transformatie, concept van oorzaak en gevolg, maar ook die van het fenomeen tijd.

In het Pad van Bevrijding (hoofdstuk IV) gaat hij verder in op het vermogen, de theorie van handelen (karma) en wedergeboorte, betekenis van levens verplichtingen (dharma), invloed van de toestanden van de natuur, de aard van de tijd en resultaten van bevrijding

Yoga in Vedanta

‘Vedanta’ betekent ‘einde van kennis’. Het behoort tot de belangrijkste filosofie in India. De Veda’s en de Upanishads zijn de bronnen. Het kent twee belangrijke stromingen, die ook invloed hebben gehad op de yoga als filosofie, namelijk het concept van één eeuwigheid (advaita) en twee eeuwigheden dvaita). Yogabronnen hangen of het eerste of tweede concept aan.

De Advaita Vedanta hangt een non-dualistisch monisme aan, namelijk alles is Brahman, de één zonder de tweede. De Brahma Sutra’s van Vyāsa bevatten fundamentele teksten over de Advaita Vedanta. De meest invloedrijke denker van deze school is Adi Śhankarācārya (8ste eeuw). Hij selecteerde, zoals gezegd 108 Upanishads, waarvan 21 specifieke Yoga Upanishads.

De Dvaita Vedanta kent ‘twee eeuwigheden’, zoals we in de Samhkya kunnen vinden, namelijk de kosmisch mens (puruṣa) en oerstof (prakrtti). Ook geldt in deze stroming de aanwezigheid van kosmische Ziel (paramatman), naast een geïncarneerde, individuele Ziel (jīvātman).

De Vedanta, vooral Jñāna Yoga, aanvaart zes manieren als bewijs dat de absolute Werkelijkheid bestaat, namelijk door direct weten, gevolgtrekking, vergelijking, herkomst, afwezigheid en getuigenis.

Een moderne vertegenwoordiger van de Vedanta was Swami Vivekananda (eind 19de eeuw). Het doel van het menselijk leven is om onze inherent aanwezige goddelijke vrijheid te realiseren, zegt swami Vivekananda. Om dat te bereiken onderscheidt hij, afhankelijk van het type van Yoga-aspirant en hun motivatie, vier Yogavormen: Karma Yoga, de weg van onbaatzuchtig werk; Bhakti Yoga, de weg van liefdevolle devotie; Raja-Yoga, de weg van concentratie en meditatie en Jñāna Yoga, de weg van het bovenzintuiglijk kennen. Via één of meerdere combinaties van deze vormen is Zelfrealisatie mogelijk.

Yoga in Bijbel (Jezus)

‘Bijbel’ is afgeleid van ‘biblia’ en betekent ‘boek’ en bestaat uit twee delen, het Oude Testament en het Nieuwe Testament. ‘Jezus’ is afgeleid van ‘Isa’ en betekent: ‘verlosser of redder’. Zijn leven en lijden worden beschreven in het Nieuwe Testament door getuigenissen van Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes. Zowel het christendom, Jodendom en Islam zijn een monotheïstische godsdienst en hebben Abraham als hun Aartsvader.

Personen uit de Bijbel, zoals Aaron, Mozes, Abraham, Jacob en profeten, zoals Elia, Elisa en Ezechiël uit het oude Testament en Jezus, Johannes de Doper uit het nieuwe Testament, maar ook de profeet Mohamed uit de Koran, gebruikten de contemplatieve toestand van hun geest om ‘goddelijke of directe kennis’ te ontvangen, net zoals de zieners in India, Zij gaven daarmee uitvoering aan het Goddelijk Verbond tussen aartsvader Abraham en God de Heer, zodat de mensheid weer uiteindelijk weer kan terugkeren naar die geestelijke toestand, het beloofde land, het paradijs als hemel op aarde. Zo hebben Abraham op de berg Moria, Mozes op de berg Sinaï, Mohamed op een berg in een grot bij Mekka en Jezus op de berg Tabor het Licht van de Waarheid ontvangen. Dit gegeven benadrukt dat dergelijke hogere kennis, door contemplatie verkregen, universeel en algemeen geldend van karakter is.

Als we de spirituele betekenis over yoga (eenwording of verbinding) als vertrekpunt nemen, dan kunnen we stellen dat yoga zo oud is als de mensheid. Vanuit christelijk perspectief is het gedwongen (esoterisch) vertrek van Adam en Eva (van de mensheid) uit het paradijs, de start geweest van een herontdekkingsreis naar onze Ware Aard. Het terugvinden daarvan is hét ultieme, spirituele doel van ons leven. In plaats van het begrip karma hanteerde men het begrip zonde. Vergeving daarvan is mogelijk door goede daden en geloof in Jezus Christus, als zoon van God, die gestorven is voor de zonde van alle mensen. In de Koran is dit het absolute geloof in de Allerhoogste (Allah). Dit is, net als de yoga van Jezus, een vorm van Bhakti Yoga.

In het Jodendom en in de Islam wordt reïncarnatie erkend. Het christendom wijst dit idee af, maar het vroege christendom geloofde wel degelijk in reïncarnatie. In het tweede concilie van de Rooms Katholieke Kerk (553 na Chr.) werd de Zielsverhuizing uit de Bijbel geschrapt, omdat het mensen de kans zou geven om fouten uit het huidige leven in een volgende te herstellen.

De Ziel wordt gezien als het Licht. Vooral in het Evangelie van Johannes speelt Licht een grote rol. Daar staat: ‘In het Woord was leven en het leven was het Licht voor de mensen. Het Licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen. Johannes was niet zelf het Licht, maar hij was er om te getuigen van het Licht: ‘het ware Licht, dat ieder mens verlicht en naar de wereld kwam’. Jezus zegt: ‘Ik ben het Licht voor de wereld. Wie mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft Licht dat leven geeft.’

Er zijn overeenkomsten tussen boeddhistische- en christelijke leringen en tussen de levens van Jezus, Krishna, Boeddha en Riṣabha. Verder zijn er aanwijzingen dat boeddhistische- en jaïnistische leringen en die uit de Upanishads ook tot in het Midden- Oosten waren doorgedrongen en door Jezus in zijn eigen leer zijn opgenomen. Er wordt zelfs beweerd dat hij op jonge leeftijd en na zijn (schijn) dood naar India zou zijn afgereisd.

Veel verhalen en parabels uit de Bijbel kunnen we esoterisch interpreteren, zoals: de staf van Aaron die veranderde in een slang, het verhaal van Abraham en het vermeende offer van zijn oudste zoon, het Goddelijk Verbond met Abraham, ladder van Jacob, het scheppen van een pad door de rode zee door Mozes, de parabel van Jezus over de verloren zoon die als Ziel metaforisch een herontdekking-reis onderneemt en uiteindelijk terugkeert naar de Vader en de parabel van Barmhartige Samaritaan, tonen duidelijke verwantschap met de yogafilosofie. Zijn lering dat het lichaam een ‘tempel is voor de Ziel’ en zijn uitspraak de ‘Vader en ik zijn één’ duiden op kennis van de Indiase wijsheid. Zijn gebed ‘Onze Vader die in de hemel zijt’ is een voorbeeld van een wereldmantra.

Zijn verzet tegen de rol van de farizeeërs (Thora en Tenach geleerden) toont gelijkenis met die van Samhkya filosofie en Boeddhisme. Zijn kruisiging heeft metaforische, universele betekenis dat alle mensen bevrijd kunnen worden van hun zonde door overgave aan God de Vader. Zijn filosofie rondom zonde (karma) en de doop als ‘tweemaal geboren’, als een ‘nieuw mens’, zijn pure elementen uit de Bhakti Yoga. Dit geldt zeker ook voor het mystieke visioen van Johannes over zeven zegels, zeven donderslagen, zeven schalen en de tweede dood, welke een relatie hebben naar het noordelijk en zuidelijk pad uit de Upaniṣads.

Nog duidelijker is de relatie met yoga te vinden in de Nag Hammad geschriften, vooral in het Evangelie van Thomas, waarin Jezus wordt afgebeeld als een levende prediker, die zijn leerlingen (als een reizende Goeroe uit India) onderricht geeft in esoterische kennis en het belang aangeeft van het wegnemen van onze zonden door onthechting van aardse genoegens en door meditatie om weer één te worden met God de Vader.

In de vorige eeuw hebben Swami Sri Yuktisvar (De Heilige Wetenschap) en Paramhansa Yogananda (Dagboek van een Yogi, tweede komst Christus- de Yoga van Jezus) vooral de Yoga met het christendom verbonden.

Yoga in Rāmāyana

De naam ‘Rāmāyana’ is samengesteld uit ‘Râma’ dat betekent ‘aangenaam’ en ‘ayana’ betekent ‘reizen’. Het hele woord betekent: ‘Râma’s reis’. Het werk is geschreven door Vālmīki, een Indiase wijsgeer uit ongeveer 500 jaar v.Chr. Het behandelt belangrijke plichten in het leven en de hoofdpersonen voldoen daar ook uiteindelijk aan. Het is een episch gedicht van ongeveer 24000 verzen, dat bestaat uit zeven delen en 500 hoofdstukken. Verschillende delen zijn later toegevoegd. Râma zelf is een incarnatie van de god Viṣṇu. Het verhaal laat zien hoe zuivere mens als Sita, de edele Râma, maar ook de toegewijde Hanumân door de goden wordt geholpen. Een strijd tussen het goede en kwade, die door het goede wordt overwonnen. De Rāmāyana is het yogapad dat Râma volgt in zijn reis in het leven.

Râma was de oudste zoon en wettige erfgenaam van koning Daśaratha. Zijn andere zonen waren Bharata, Laksmana en Satrughna. Doel van Viṣṇu was om demon Râvana te bestrijden. Toen Râma 16 jaar oud was, komt de wijze Viśvāmitra naar het hof van Daśaratha op zoek naar hulp tegen demonen die offerrituelen verstoorden. Râma en Laksmana ontvangen instructies en bovennatuurlijke wapens van Viśvāmitra en gaan verder met het vernietigen van vele andere demonen.

Hij trouwde met de knappe Sita, nadat hij een zware boog kon optillen en ermee kon schieten. Als gevolg van een belofte van zijn vader aan een bijvrouw moest hij 14 jaar in ballingschap. Zijn broer Bharata werd toen koning, maar droeg die later weer over aan Râma. De zus van de demon Râvana probeerde de broer van Râma te verleiden, maar dat mislukte door haar neus en oren af te snijden. Zij organiseerde een wraak. Râma gaat achter een gouden hert aan, maar hij laat Sita achter en deze werd Râvana ontvoert en gebracht naar Sri Lanka.

Met hulp van Hanumân en de koning van de apen Sugriva, wordt er een zoektocht georganiseerd. Een gier wijst hen naar Lanka. Om Sita te redden moet Hanumân verschillende heldendaden uitvoeren. Nadat hij Sita had overtuigd van zijn goede bedoelingen, krijgt hij een kam mee als bewijs aan Râma dat hij Sita heeft gevonden. Dan ontstaat er een oorlog tussen het leger van Râma en die van Râvana.

Uiteindelijk overwint Râma, met hulp van zijn broer en Hanumân. Râma wordt echter in verlegenheid gebracht door de zogenaamde ontrouw van Sita. Hij verloochent haar en Sita zou verbrand worden, maar de god van het vuur beschermt haar, vanwege haar zuiverheid. Sita wordt weer herenigd met Râma. Aan het einde van zijn ballingschap keren Râma en Sita terug nar hun land en wordt hij tot koning gekroond.

De schrijver van de Rāmāyana, Vâlmîki, in eerste instantie een crimineel, trekt zich als kluizenaar terug en zit voor duizenden jaren bewegingsloos op één plek. Termieten bouwen een heuvel rondom hem en houden alleen zijn ogen vrij. Vâlmîki zit vast in oude denkpatronen en komt pas vrij, wanneer hij zich realiseert wat liefde, mededogen en toewijding betekent. De yoga-inzichten zijn gelijk al terug te vinden bij Vâlmîki. Vâlmîki dankt zijn naam aan termieten, die een burcht om hem heen bouwen. In deze yogahouding tracht hij met zijn denken de waarheid te doorgronden. Brahma zelf komt Vâlmîki verzoeken het levensverhaal van Râma op te schrijven. Vâlmîki reciteert dan de Mantra ‘Mara Mara Mara’ (diefstal, diefstal, diefstal) en deze Mantra transformeert tot ‘Râma Râma Râma’. Hij krijgt daardoor heldere inzichten en beschrijft de Rāmāyana regel voor regel, als door Brahma ingefluisterd.

De Yoga in Râmayana is een pad van transformatie van het lagere ego naar het hogere innerlijk Zelf. Râvana transformeert naar lagere bewustzijnsniveaus en misbruikt zijn macht door yoga verkregen. Râma wordt in yoga opgeleid door Viśvāmitra en hij ontvang de kennis en kracht van hogere vermogens en heilige mantra’s die hij ten goede aanwendt. Hij en zijn broers beginnen iedere ochtend met de zonnegroet, meditatie en een offer. Râma, als edelmoedig en eerlijk mens, bezit van nature de universele en individuele normen en waarden. Hij aanvaardt zonder enige wroeging de vloek van zijn vader. Hij is het toonbeeld van beheersing van vitale levenskracht, grote mate van discipline en meditatie. Daarnaast is Sita een toonbeeld van zuiverheid.

De ascese van Râvana met zijn tien hoofden en twintig armen vol wapentuig leidde na iedere duizend jaar van meditatie steeds met het afhakken van één van zijn hoofden. Zijn ego werd echter daardoor alleen maar sterker. Bij zijn laatste hoofd verzocht hij Brahma onverslaanbaar te zijn door goden, halfgoden, natuurgoden, slangen en natuurgeesten, maar hij vergat mens en dier daaraantoe te voegen. Daarom werd hij overwonnen door Râma en Hanumân. Toch zit in deze kwade demon uiteindelijk het goede. Echter het kleine ego zal vaak botsen met het hogere Zelf, zoals we ook kunnen lezen in de Bhagavad Gita. De overwinning van het goede beslaat vele levens.

Hanumân, de aapmens, is het grote voorbeeld van Bhakti Yoga. Hij symboliseert trouw aan Râma in de zoektocht naar Sita, als symbool van zuiverheid. Hij weet zijn lusten en verlangens te beteugelen. Râma maakt aapmens onsterfelijk, als dank voor zijn hulp en niet aflatende trouw. Hij wordt door al zijn eigenschappen goddelijk vereerd.

Yoga in Mahābhārata

De Mahābhārata, ‘maha’ betekent: ‘groot’ en ‘bharata’ betekent ‘dragen of ondersteunen) en is de naam van de eerste vorst van Kuru-dynastie. Later staat de naam voor het land India. Dit werk is waarschijnlijk voor een deel geschreven door Vyāsa. De eerste versie van deze epos gaat terug naar de vijfde of zesde eeuw v. Chr.

In de derde of vierde eeuw na Chr. kreeg het zijn meer definitieve vorm. De Mahābhārata verhaalt over mythes en sages uit India en haar bewoners, maar is ook terug te herleiden naar de geschiedenis van de mensheid en de eeuwige strijd die de mens voert in de zoektocht naar het ware Zelf. Het boek is mede gebaseerd op een historische gebeurtenis welke in India ooit heeft plaatsgevonden.

Deze Indische epos gaat in bijzonder over de strijd op leven en dood tussen twee aanverwante en concurrerende koninklijke families: de Kaurava’s en Pandava’s. Het Indische rijk werd destijds bestuurd door Dhṛtarāṣṭra, een blinde koning met 100 zonen die tijdelijk het koningschap waarnam tot dat de oudste zoon van Panda dit koningschap zou kunnen overnemen. Hij wilde echter dit koningschap overdragen aan zijn eigen zoon Duryodhana. Blindheid betekent symbolisch: geen onderscheidingsvermogen hebben. Een blinde koning kan derhalve geen land regeren. Dit conflict leidde uiteindelijk tot de grote oorlog.

In het derde deel van de Mahābhārata is de Bhagavad Gita (Lied van de Heer) opgenomen, verdeeld in 18 hoofdstukken. De Bhagavad Gita is een ethisch-religieus-filosofisch leerdicht. De avatar Krishna, vergelijkbaar met de historisch figuur als Jezus en Boeddha, en Arjuna (een edele krijger) spelen in dit derde deel een belangrijke rol. Hun dialoog geeft ons inzicht in kern van de Yogawijsheid. De getuigen van deze tweespraak zijn: Dhṛtarāṣṭra (de blinde koning) en diens vrouw, Sanjaya (in feite Vyāsa), een schrijver Gaṇeśa (een god met een olifantskop.

De Mahābhārata valt uiteen in vijf onderdelen: Het gokspel, de verbanning, oorlog, Bhagavad Gita en een compilatie.

Tijdens het grote gokspel verspeelde één van de Pandava’s al zijn bezittingen via list en bedrog. Door Kuru, de moeder van de Pandava’s, werden de gevolgen van dit spel deels ongedaan gemaakt. De vijf Panadava’s werden daarom voor de duur van 13 jaar verbannen naar het grote woud voor de duur van 13 jaar, samen met hun gezamenlijke vrouw Drapathi. Het gokspel staat symbolisch voor de verleidingen in dit aardse leven en haar gevolgen voor de mens.

In het woud kregen de Pandava’s hun Yoga-inwijdingen. Zo kon Arjuna geblinddoekt ieder doel raken. Zij verwierven daardoor hogere vermogens. Arjuna trok tijdens deze periode alleen verder het woud in voor de duur van vijf jaar. Daar kreeg hij in het bijzonder onderricht door de god Siva (de beschermgod van de yogi’s. Van Siva kreeg hij diens verschrikkelijke wapen (pasupatte). Ook werd hij in het gebruik daarvan door Siva getraind.

Ondanks de bemiddelingspogingen van Sri Kṛṣṇa (reïncarnatie van Viṣṇu) was een grote oorlog onvermijdelijk. Uiteindelijk liet Kṛṣṇa de twee belangrijkste kemphanen Duryodhama (de afgunstige neef en oudste zoon van de blinde koning) en Arjuna (de edelmoedige strijder) kiezen tussen hem of diens aardse leger. De eerste koos het leger van Kṛṣṇa. De tweede wilde Kṛṣṇa als zijn wagenmenner. Symbolisch vond derhalve een keuze plaats tussen materieel of geestelijk bewustzijn. Daarmee stond in feite vooraf reeds vast wie uiteindelijk deze strijd zou winnen.

Een belangrijk moment, vlak voor de grote oorlog, was dat de vijf Pandava’s een ontmoeting kregen met de Heer Dharma. Zij moesten, voor dat ze van het water uit een vijver dronken, eerst veertien vragen over karmische plicht beantwoorden. De oudste van de Pandava’s wist dat feilloos te beantwoorden. Zijn verblijf in het woud had hem tot bezinning gebracht. In historisch perspectief slaat dit woord ook terug op het kastenstelsel in India. Iedere kaste heeft zijn eigen doel of taak in de samenleving.

Deze vragen en antwoorden over “dharma” waren vrij vertaald.

Wat is sneller dan de wind? Gedachten.
Wat kan de aarde bedekken? Duisternis.
Wat is meer te verguizen het leven of de dood? Leven.
Geef een voorbeeld van ruimte? Twee handen op elkaar die één worden.
Geef een voorbeeld van zonde? Onwetendheid.
Geef een voorbeeld van gif? Begeerte.
Geef een voorbeeld van mislukking? Overwinning (van het ego).
Wat kwam eerst de dag of de nacht? De dag.
Wat is het doel van deze wereld? Liefde.
Wat is het tegenovergestelde daarvan? Mij zelf.
Wat is krankzinnigheid? De vergeten weg.
Waarom komen mensen in opstand? Om schoonheid te vinden.
Wat is het onvermijdelijke? Vreugde.
Wat is het grootse wonder? De overwinning op de dood en het eeuwige leven.

De oorlog werd gevoerd op het land van de Kuru’s. Toen de beide legers tegenover elkaar stonden liet Arjuna door Kṛṣṇa (zijn wagenmenner) de strijdwagen tussen deze beide legers opstellen. Op dat moment vangt de Bhagavad Gita aan.

De oorlog van ‘goede tegen het kwade’ kostte uiteindelijk miljoenen mensen het leven. Alle mystieke krachten werden daarbij aan beide kanten in de strijd gegooid. Nadat de oorlog ten einde was, ging de oudste van de Pandava’s via een ladder eerst naar de hemel en daarna naar de hel. In de hemel ontmoette hij al zijn zogenaamde vijanden, die hem als een vriend welkom heette. In de hel ontmoette hij zijn eigen familie. Daar in meditatie verzonken werd diens laatste illusie (gehechtheid aan diens aardse bloedverwanten) opgeheven. Symbolisch betekent dit de opheffing van alle karma.

Yoga in Bhagavad Gītā (Kṛṣṇa).

‘Bhagavad Gītā’ betekent ‘Lied van de Heer’. ‘Kṛṣṇa’ betekent: ‘zwart’ of ‘aantrekkelijk’. Dit boek is onderdeel van de grote Indiase epos Mahābhārata (groot India). De Mahābhārata definieert het doel van Yoga als ‘een samengaan van het individuele Ziel met het universele Brahman’.

De Bhagavad Gītā geeft in achttien hoofdstukken uitgebreide uitleg over diverse Yogavormen. Krishna beschrijft o.a. Samhkya Yoga, Dhyana Yoga, Jñāna yoga. Karma yoga, Raja Yoga en Bhakti Yoga. Dit wordt gedaan in een dialoog tussen Kṛṣṇa en Arjuna op een moment dat er een verschrikkelijke oorlog in       Kuruṣetra gaat losbarsten. Arjuna weigert te vechten, maar wordt door Krishna gewezen op zijn plicht als krijger (kṣatriya), verdediger van de Waarheid. Een vervolg op de Bhagavad Gita is de Anu Gita, welke meer inhoudelijk en praktisch de leringen uit de Bhagavad Gita uiteenzet.

In hoofdstuk IV beschrijft Kṛṣṇa uitvoerig Karma Yoga, het ego-loos of ongehecht handelen. Zij die dat doen vinden vrijheid, kennis en hun karma verdwijnt. In vers 24 vinden offer of voedselmantra, waarin alle handelingen, dus ook het eten, wordt gezien als een offer aan ons innerlijk Zelf.

In hoofdstuk VI, behandelt Kṛṣṇa de Dhyana Yoga en wijst op het achtvoudig pad van inkeer, verstilling en verzaking. Vooral het belang om je eigen plichten te volgen in plaats van een ander, het beheersen van de invloed van de toestanden van de natuur en het leren handelen zonder egoïstische begeerte wordt door Krishna uitgebreid uit de doeken gedaan. Hij geeft adviezen over de plaats van meditatie en de zithouding, manier van concentratie, discipline, beheersing van de zinnen, matigheid in slapen en eten, alsmede een dienstbaar levenswijze.

Het concept van de toestanden van de natuur (triguna’s) wordt uitgebreid geanalyseerd door Kṛṣṇa. Ze komen altijd in een gemixte vorm aanwezig op alle fronten van het bestaan en worden in gang gezet door het AUM. De Bhagavad Gita en Anu Gita werken dit uit op: gedrag van mensen, levende en niet-levende wezens, geestelijk klassenstelsel, dagen, seizoenen, aardse tijdperken. Een kenner van de toestanden van de natuur bevrijdt zich van alle banden die hem of haar binden.

Als men afstand neemt van zelfzuchtige verlangens, aanhoudende inspanning en geleidelijke loutering, dan zal men (na vele levens) het hoogste doel bereiken, zegt Kṛṣṇa. Men moet hem zien als het Licht, de goddelijke Ziel in alle levende wezens, zoals Jezus verwoord in het Nieuwe Testament. Een dergelijke Yogi ziet dan overal en in alles dezelfde Ziel. Verering van Hari Kṛṣṇa (reïncarnatie van Viṣṇu) is pure Bhakti Yoga.

Yoga van Vāsiṣṭha

‘Vāsiṣṭha’ betekent ‘de beste’. Deze persoon is de oudste en meest gerespecteerde Veda-kenner (1500 v.Chr.), één van de zeven Indiase Rishi’s en voorloper van de Vedanta. De Yoga van Vāsiṣṭha is geschreven door Vālmīki en is filosofischer dan de Yoga van Yājñavalkya. Vālmīki (500 v. Chr.) is ook dichter van Rāmāyana. Deze werken zijn lange tijd via orale traditie overgedragen.

Het werk zou op schrift zijn gesteld in de vroege middeleeuwen in India (500-1000 na Chr.) en komt voort uit het Saivisme (aanhangers van Siva) in Kasmir. Men gaat ervan uit dat alles bewustzijn, Siva is. Deze wordt beschouwd als het onafhankelijke en zuivere Zelf dat altijd aanwezig is, de opperste Sakti-energie, die oprijst via de verschillende zintuiglijke ervaringen naar de Allerhoogste. De ervaring, die we ondervinden in de uiterlijke wereld is vanwege de verschijning van het Zelf.

Het werk wordt de grote Rāmāyana (het grote pad van Râma) genoemd. De kroonprins Râma is een verschijningsvorm van Viṣṇu, een ideaal mens, die trouw blijft aan eeuwige Dharma, maar daardoor vele hobbels in het leven heeft moeten doormaken. Het handelt over de manier, waarop kroonprins Râma met zijn familie (lotgenoten) bevrijding (mokṣa of nirvana) hebben verkregen.

De Yoga van Vāsiṣṭha beschrijft een dialoog tussen goeroe Vāsiṣṭha en de kroonprins Râma, in aanwezigheid van de Vedische wijzen: Bhāradvāja, Vālmīki en de koning Viśvāmitra. De dialogen worden ondersteund door talloze raamvertellingen en fabels.

Het werk bevat alle vormen van yoga en wordt gezien als een zevenvoudig pad naar Zelfrealisatie. Het is geschreven in een poëtische stijl, vergelijkbaar met die van de Rāmāyana en de Bhagavad Gita. We vinden daarin elementen uit Sāṅkhya, Jaïnisme, Advaita Vedanta, Tantra en Boeddhisme terug. Het geeft het belang aan van kennis, controle over vitale energie, zachte ascese, meditatie en contemplatie om het hoogste geluk te ervaren, maar geen technische details voor de praktische uitvoering van yoga.

Het verhaal gaat over Râma frustratie over de aard van het leven, menselijk lijden en minachting voor de uiterlijke wereld. Bevrijding kan enkel worden bereikt door een spiritueel leven, maar dat vergt de nodige zelf-inspanning en onthechting van aardse zaken. De kosmologie, metafysische theorieën over het bestaan, meditatie en contemplatie, alsmede de mogelijkheden om als individu Zelfrealisatie te krijgen, vinden we in dit werk terug.

Het vijfde hoofdstuk geeft een omschrijving van contemplatie. Contemplatie is niet simpel stilzitten in de lotushouding, het is de weg naar de stilte om het individuele zelf (ego) op te laten gaan in Brahman. Deze staat wordt gekend als eeuwige vrede, inzicht in de aard van het bestaan, ego-loos, verheven boven paren van tegenstelling, angstloos en ongehecht. Op het moment dat contemplatie een permanente staat heeft, noemt men dat bevrijding.

Vooral in het zesde hoofdstuk vinden we meer inhoudelijke zaken over yoga terug. Yoga is de methode om de cirkelgang van dood en geboorte te doorbreken. Vooral opwekken van kundalini-sakti door middel van energiebeheersing zal uiteindelijk, door reiniging van het lichaam, de geest rotsvast maken. De mens schept de wereld in zijn gedachten en zit daarin gevangen. Door kennis over de aard van de schepping en herontdekking van de Ware Aard, komt de mens erachter dat alles een illusie is, slechts zuiver bewustzijn.

Vāsiṣṭha geeft twee hoofdpaden aan. De één door het volgen van yoga en beheersen van vitale energie, wat het ‘stoppen van de beweging van gedachten’, de staat van niet-denken, inhoudt. Het andere pad door het verkrijgen van juiste Zelfkennis over de Waarheid. Het zevenvoudig pad is: bestuderen van de oude geschriften, zelfonderzoek, onthechting, goed gezelschap, de één in alles zien, een bewustzijn lijkend op diepe slaap en het ontwikkelen van een permanente contemplatieve staat boven gedachten. Het gaat over het spel van de vijf subtiele elementen aarde, water, vuur, lucht en ether, het ontwikkelen van vermogens, zelfkennis, onthechting als een opgave van het ego, zonder oorzaak geen bestaan, de zin en onzin van boetedoening, deze wereld komt tot stand door gedachtenbeweging en de drie onvolkomenheden (dosha’s: vata, pitta en kapha).

Yoga van Yājñavalkya

Yājñavalkya betekent ‘kenner van offers’ en is een Indiase wijze, uit ongeveer 700 v.Chr. die wordt genoemd in de Brihadaranyaka Upanishad. De Yoga van Yājñavalkya is op schrift gesteld in de vroege middeleeuwen in India, maar is oorspronkelijk van een oudere datum en via orale traditie eerst overgedragen. De god Brahma heeft hem de essentie van yoga uitgelegd en draagt die kennis, op vragen van zijn vrouw Gargi, in aanwezigheid van grote geleerden, aan haar over. Een afspiegeling van hun dialoog is ook te vinden in de Brihadaranyaka Upanishad. Daar vinden we ook een dialoog tussen hem en Maitreya, toen hij als wereldverzaker verder door het leven wilde gaan. Daaruit blijkt dat Karma puur persoonlijk is.

Zijn yoga combineert meerdere yogavormen, maar is vooral gelieerd aan de Hatha Yoga, als een middel om tot Zelfkennis te komen. Van alle yogavormen, die men beoefent, is het hoogste doel om het innerlijk Zelf te ontdekken. Hij definieert Yoga als eenwording van het Zelf (Jīvātman) met het Goddelijke (paramatma). De doctrine van ‘niet dit en niet dat’ (net-neti) om de aard van Brahman te begrijpen, wordt aan Yājñavalkya toegeschreven. Brahman is de essentie, de oorsprong van alles en Yoga is om ons weer met de Oerbron te verenigen.

Yājñavalkya stelt dat er twee paden zijn om Zelfkennis te verwerven. Het eerste pad is ‘met geestelijke activiteiten’ (pravritti-karma). Het tweede pad is ‘zonder geestelijke activiteiten’ (nivritti-karma). Het eerste pad is de oorzaak van lijden en wedergeboorte, terwijl het tweede pad naar bevrijding leidt en beoefend wordt door degenen, die daaraan een einde willen maken. Hij leerde Gargi de Yoga-Nidra op 16 onderdelen van haar lichaam.

De Yoga van Yājñavalkya kent een achtvoudig stelsel, maar anders van inhoud dan Patañjali. Hij zegt dat de eerste vier stappen uiterlijke yoga is en de laatste vier, de innerlijke yoga. Patañjali plaatst het omslagpunt bij stap vijf, beheersing van de zintuigen. Het bevat tien universele voorschriften, tien leefregels en acht houdingen. De acht, deels voor reiniging en deels voor meditatie, zijn: swastikasana, gomukhasana, padmasana, virasana, simhasana, bhadrasana, muktasana en mayurasana. Dezelfde houdingen vinden we terug in de Yoga Upanishads.

In vergelijking met Patañjali missen we in de leefregels, de begeerteloosheid. Extra zijn: mededogen, oprechtheid, vergevinggezindheid, standvastigheid, matigheid in eten, zuiverheid.  In vergelijking met Patañjali missen we bij de leefregels, de zuiverheid. Extra zijn: het bestuderen van de Veda’s en Upanishads, nederigheid, vertrouwen, herhalen van Mantra’s en de grote gelofte. 

Het werk geeft uitleg over: herhaling van heilige klanken, reiniging van energiestelsel, vitale adem, kundalini en plichten vanuit het klassenstelsel en levensfase. Het geeft instructies over locatie, energiebeheersing, opwekken van sakti, achttien drukpunten, zintuiglijke terugtrekking, concentratie op de vijf elementen: aarde, water vuur, lucht en ether, innerlijk geluid, meditatie met object en zonder object of op de klanken van de energiecentra en zonder object in contemplatie. Opvallend is dat kundalini-sakti gesitueerd is bij de navel (nabho), als fysiek energetisch middelpunt, vergelijkbaar met de levenskracht (chi of ki). Meestal wordt deze, meer esoterisch, gesitueerd in het wortelcentrum (muladhara chakra).

Andere Hatha Yoga werken, zoals Hatha Yoga Pradipika, Gheranda Samhitha, Siva Samhitha en Goraksa Samhitha hebben veel verzen uit dit werk overgenomen. Haast identiek met de Yoga van Yājñavalkya is de Yoga Darsana Upanishads (300 na Chr.). Er is een relatie met Ayur Veda, m.b.t. drukpunten en onzuiverheden (dosha’s).

Yoga in Upaniṣads

Yoga’ betekent: ‘éénwording’. ‘Upaniṣads‘ betekent: ‘aan de voeten’. Er zijn 21 specifieke Yoga Upanishad van onbekende Goeroes, uit het vroegmiddeleeuwse India, die door Adi Śhankarācārya zijn geselecteerd. De uitwerking van Yogatechnieken vindt plaats in een dialoog tussen Goeroe en leerling. De Yoga Upanishads zijn meestal gelieerd aan de Atharva Veda.

Voorbeelden zijn: Yoga Tattva-, Yoga Darsana-, Yoga Kundalini- Chudamani- en Shandilya Upaniṣad. Deze beschrijven meer in detail de Hatha Yoga als een zes- of achtvoudige Yogastelsel, maar wel met een meer technische inhoud, dan de Yogasutra’s van Patañjali om Zelfrealisatie te bereiken. Zelfrealisatie betekent in deze werken het loskomen van alle vormen van gehechtheid, los van de angst voor de dood. Contemplatie is de toestand dat jīvātman opgaat in paramatman.

De Yoga Upaniṣads zijn allemaal geschreven ná Patañjali. Er vinden geen verwijzingen plaats naar zijn yogasutra’s. In het zesvoudig Yogastelsel slaat men de universele waarden en individuele leefregels over. In het achtvoudig stelsel kende men een andere inhoud toe dan bij Patañjali.

Deze specifieke Upaniṣads vertonen een relatie met de oude Tantra-, Nada- en Kundalini Yoga. De Ajapa Gāyatrī (Soham Hamsa) en AUM-klank, als het sublieme Licht, komen meerdere keren voor, ook de energiecentra, energiestelsel, vitale energie, opwekken van slangenkracht, energiebeheersing, concentraties, zegels (khecari en sambhavi) en vasthouden van de goddelijke nectar (amṛta) in de kruin (bindu).

Er wordt een beperkt aantal houdingen en dieetvoorschriften genoemd. De meest voorkomende houdingen zijn: swastikasana, gomukhasana, padmasana, virasana, simhasana, shiddhasana, bhadrasana, muktasana, mayurasana. De houdingen zijn bestemd voor meditatie of voor het opwekken van slangenkracht (kundalini-sakti). Als je deze houdingen comfortabel kunt uitoefenen, krijg je meesterschap over de drie werelden (fysiek, subtiel en causaal) en over energiebeheersing. Verder kent men yoganidra op de 18 onderdelen van het lichaam.

Yoga in Geheime Leer

De Geheime Leer is een werk van de H.P. Blavatski met als ondertitel: de synthese van wetenschap, religie en filosofie. Eerder schreef zij Isis (Egyptische godin) Ontsluierd (1877), waarin zij aantoonde dat Jezus een hoge ingewijde was in de aloude Geheime Leer en dat het christendom veel oude heidense rituelen heeft opgenomen in haar leer. Zij wees ook op overeenkomsten tussen verschillende wereldwijde religies, die de zon, het vuur en het licht vereren.

Het eerste deel van de Geheime leer, bestaande uit zeven hoofdstukken, handelt over ‘het ontstaan van de kosmos’. Het tweede deel, bestaande uit twaalf hoofdstukken, gaat over ‘het ontstaan van de mens’. Het derde deel werd later volbracht door Anne Besant. Madam Blavatski noemde de Raja Yoga de belangrijkste Yogavorm in deze mentale periode van de wereldorde.

Haar werk valt duidelijk onder Jñāna Yoga. Alice Bailey heeft vanuit de Geheime Leer verschillende esoterische boeken geschreven, zoals de esoterische psychologie en astrologie. Zij zou in contact hebben gestaan met dezelfde Tibetaanse Abt Dwahl Kuhl als Blavatski. Deze abt zag het als zijn taak om de aloude Geheime Leer aan de wereld te openbaren.

Uitgangspunt is een ‘universele religie’, die uit oeroude tijden stamt. Zij onderbouwt dit door een analyse over de godenleer, mythologie en de Indiase, Boeddhistische en Chinese oude geschriften. De mens zou ooit weer Godmens worden en er zou een wereldorde ontstaan met een wereldwijde religie.

Het ontstaan van de mens begint met zogeheten monaden (betekent: één of uniek), enigszins te vergelijken met zielen, die reïncarneren gedurende enorme tijdperken in een cyclus van oorzaak en gevolg (constante causaliteit).

Haar kosmologie gaat over het Absolute Al, waaruit een adem kwam en een ‘wereldei’ bevruchtte. Hieruit werd het woord (logos) geboren en de talloze gemanifesteerde werelden, die zich in een cyclus zonder begin en einde tevoorschijn komen.

De zeven stralen zijn vergelijkbaar met de energiecentra. Het principe van het zevenvoud (getal van de volmaaktheid) wordt toegepast op ontwikkeling van mensenrassen en zeven onderrasen, psychologie en werelden op aarde. Ook wordt het principe van ‘zo macro, zo microkosmos’ uit de Sāṅkhya filosofie en diens subtiele anatomie toegepast.  Opvallend in dit omvangrijk werk is de esoterische uitleg van diverse verhalen uit onder andere de Bijbel.

Tantra in Yoga

‘Tantrā’ betekent: ‘expansie en bevrijding’. ‘Tantram’ betekent ‘weefgetouw’. Deze Yogavorm was gericht op geestelijke verruiming, bevrijding van angsten en eenwording met de allerhoogste Realiteit door meditatie en strenge ascese. Haar verre oorsprong lag in de inheemse spiritualiteit (rituelen) van de oorspronkelijke bevolking van India tijdens de Indus beschaving, maar kreeg in 500 na Chr. een opleving door het Boeddhisme. In India zijn hieruit diverse Bhakti stromingen (liefde en volledige toewijding aan een godheid) ontstaan, zoals de godheden Siva, Viṣṇu en Brahma.

Shaivisme is een zeer oude mystieke stroming binnen de yoga, waarin Siva vereerd wordt als de hoogste, goddelijke vorm, die gelijktijdig de hele schepping doordringt en er ook boven staat. Hij is zowel persoonlijk, onpersoonlijk, mannelijk, als onzijdig.

In de Hathā Yoga geschriften wordt Siva afgebeeld samen met zijn vrouw Pārvatī. Zijn gemalin staat voor het vrouwelijke, scheppende, kosmisch beginsel. De vele, opeenvolgende wijzen en heiligen geven aan hoe men tot zelfrealisatie en bevrijding kan komen.

Een verering van het vrouwelijke kosmische beginsel van slangenkracht (kundalini-sakti) was een specifiek onderdeel in deze yogavorm. In het shaivisme omarmt de god Siva en zijn vrouwelijk deel (sakti of Pārvatī). Alleen dankzij haar kan hij actief, dynamisch en almachtig zijn. Van belang is om vrouwelijke en mannelijke energie met elkaar te verbinden en de slangenkracht op te wekken, alsmede de goddelijke nectar van onsterfelijkheid (amṛta), neerdalend vanuit de kruin (bindu), te drinken.

‘Maha Sivaratri’ is een jaarlijks feest vanuit de Tantra traditie eind februari, begin maart. Het is de ‘grote nacht van vóór de nieuwe maan, wanneer de maan totaal verduisterd is. Men geeft daarmee uiting aan het vurige verlangen om de geest te overwinnen. Zijn gemalin Pārvatī, de slangenkracht van sakti, de kosmische moeder van de schepping, aangeduid met een zwarte angstwekkende verschijning, met uitstekende rode tong en vierarmig, een zwaard in de hand en een afgehakt hoofd, in een danspose en met één voet staande op Siva. Zij geeft de eindtijd aan van de verduisterde periode van de winter. Kali is de vernietiger van kwade geesten.

Siva wordt in vereerd in de vorm van een fallusvormig voorwerp met een vagina, waarop, als ritueel, melk wordt gegoten. Dit voorwerp is het symbool van vruchtbaarheid en schepping. Hij wordt mediterend of dansend afgebeeld. In heel India zijn Sivatempels te vinden en wordt vaak samen met Pārvatī en Gaṇeśa daar afgebeeld.

De erotiek, vaak ter versterking van vruchtbaarheid en beheersing van energie, vinden we terug in de ceremoniële geslachtsdaad (maithuna) en in het grote paardenoffer (asvamedha). Deze twee oude en niet meer toegepaste rituelen zijn aan begin en einde beschreven in de Brihadaranyaka Upanishad. Deze leringen over energiecentra, energiestelsel en opwekken van slangenkracht vinden we terug ​​in de latere vormen van Hathā Yoga.

De god Siva wordt gezien als de grondlegger van de Hathā Yoga. De legende zegt dat Matsyendra de geheimen van Hathā Yoga heeft afgeluisterd, toen Siva de geheimen van Yoga aan zijn vrouw Pārvatī doorgaf. Door beoefening kreeg hij na twaalf jaar verlichting. Hij droeg zijn kennis over aan zijn leerlingen en zo kwam yoga onder de mensen. In deze legende zijn paralellen te vinden met het Bijbelse verhaal van Jona en de walvis.

De visie vanuit de oude Tantrā traditie vinden we terug in Hindoeïsme, Boeddhisme en Jaïnisme. In de Tantrā ligt de nadruk op het ontwikkelen van fysieke krachtontwikkeling door meditatie en bepaalde technieken welke alleen door de goeroe wordt overgedragen. Het concept van energiecentra vinden we voor het eerst terug in de Tantratraditie, later ook in de Yoga (Kundalini) Upanishads en andere Hatha Yogateksten.

Bronteksten zijn te vinden in de Sat-Chakra-Nirupana (onderzoek 6 Chakra’s) en Padaka-Pancake (5-voudige voetenbankje) van de goeroe (Siva). De eerste tekst omvat inzicht in energiecentra, die ten grondslag ligt aan het fysieke lichaam. Dit concept toont verwantschap met het Chinese concept van meridianen. De tweede tekst omvat specifieke meditaties (mantra’s) op energiekanalen.

Om het hoogste doel van zelfrealisatie of bevrijding te bereiken maakte men gebruik van yogatechnieken, zoals: kennis over energiecentra, energiestelsel, speciale klanken, speciale vormen, extreme houdingen, alsmede concentratie en meditaties op diverse bewustzijnsniveaus om in contemplatie eenwording met de betreffende godheid te bereiken.

Kundalini in Yoga

‘Kundalini’ betekent ‘de opgerolde’ en verwijst naar een opgerolde slang. ‘Kund’ betekent ‘pot van vuur’. Het woord ‘pot’ staat voor lichaam en ‘vuur’ voor sakti-energie. Het is de heilige slang ‘Sakti’ in het Tantrisme die de schepping mogelijk maakt, maar -ook slapend en opgerold- huist nabij het wortelcentrum. Door specifieke yogatechnieken wordt de slang geagiteerd en doorboort de zes energiecentra, waardoor zevende centrum (kruin) zich gaat openen. De esculaap van een arts is hiervan afgeleid.

In diverse oude werken is beschreven dat het hier niet gaat om een aparte vorm van energie, omdat er slechts één energie (prāna) is, met drie soorten kwaliteiten, namelijk: opgaande energie (sakti), neerdalende energie (siva) en samengevoegde energie. Door verbinding tussen beide energieën ontstaan het middenpad. De termen ‘iḍā, piṅgalā en suṣumṇā’ wordt ook regelmatig voor deze kwaliteiten gebruikt. Dat geldt ook voor de termen: ‘tamas, rajas, sattva’. De metafoor van de slangenkracht komt veelvuldig voor in de Yoga Upanishads, maar vinden we bijvoorbeeld ook terug in de Yoga van Vāsiṣṭha.

De specifieke Yoga Kundalini Upaniṣad is sterk gerelateerd aan de Hatha- en Mantra Yoga en introduceert slangenkracht als sakti, welke vanaf de navel (nabho) naar ajñā chakra moet worden gebracht. Dit in tegenstelling tot de meer moderne geschriften, welke de slangenkracht situeert in het wortelcentrum. Door concentraties op de zeven energiecentra reinigt men het subtiele lichaam en ontstaat er een verruiming van bewustzijn.

Er wordt gebruik gemaakt van bekende Hathā Yoga technieken, zoals energiesloten, energiebeheersing (kapalabhati en bhastrika), energiezegels als tong in de ether (khecari mudra), houdingen, reinigingen, concentratie op energiecentra, meditatie, contemplatie. Er zijn ook onderdelen van Bhakti Yoga, zoals het zingen van namen of klanken (bv. sa-ta-na-ma) vaak samen met een symbool van godheid (yantra).

Andere bronnen, waarin gesproken wordt over slangenkracht zijn o.a. Hatha Yoga Pradipika, Gheranda Samhitha, Goraksa Samhitha en de Siva Samhitha. Deze laatste Samhitha beschrijft vier soorten Yoga om slangenkracht op te wekken. Met toenemende intelligentie van beoefenaars noemt deze Samhitha: Mantrā Yoga, Hathā Yoga, Layā Yoga en Rajā Yoga. Moderne vorm van Kundalini Yoga werd onderwezen door Yogi Bhajan (1968) en Swami Muktananda (1982).

Kriyā in Yoga

‘Kriyā’ betekent ‘handelen’ vanuit het Zelf. Hoe Kriyā Yoga exact is ontstaan, is onduidelijk. Dat Kriyā Yoga zeer oud is, blijkt (naar men zegt) uit het feit dat Patañjali, melding maakte van Kriyā Yoga. Het omvat: discipline, zelfstudie (bewuste aandacht), overgave, meditatie (AUM) en voeding. Daarnaast ziet men energiebeheersing ook als een reiniging.

De legende wil dat deze oude Kriyā Yoga door Avatar Babaji Maharaji in 1861 in India opnieuw in de wereld heeft teruggebracht. Deze mythische figuur leeft en mediteert sinds eeuwen afgezonderd met een selecte groep in de Himalaya en verschijnt slechts uiterst zelden ter wille van een bijzondere spirituele opdracht aan grote leraren. Hij gaf zijn kennis door Lahiri Mahasaya, Swami Sri Yuktisvar (De heilige Wetenschap) en Paramhansa Yogananda (Dagboek van een Yogi, Second Coming of Christ). Opvallend is hun relatie met de Yoga van Jezus.

De toegepaste yogatechnieken leiden tot verzachtende invloed op het zevenvoudige zenuwgestel: medullair, cervicaal, dorsaal, lumbaal, sacraal, coccygeal en hersens of wel de energiecentra. Zij onderwijzen de Yogasutra’s van Patañjali, yogatechnieken uit Hathā Yoga, Bijbel en Bhagavad Gītā. Door trouw de yogatechnieken te volgen, bevrijdt men zich stapsgewijs (3. 6, 24 en 48 jaar) uit de keten van oorzaak en gevolg. Het versnelt de menselijke evolutie. Het verzacht de bezoekingen (klesa) en leiden stapsgewijs naar Samadhi. Contemplatie is ‘leren sterven’ tijdens het leven of perfecte eenwording tussen individuele en goddelijk bewustzijn. Het levert een gevoel van zaligheid op en dat is de natuurlijke staat van de geest (sat-chid-ananda). De stroming heeft als entree een inwijding in de reiniging- meditatietechniek door een donatie. Deze yogavorm wordt alleen doorgegeven door bevoegde leraren.

Hathā in Yoga

De term ‘Hathā’ wordt vaak vertaald met ‘Ha’ (zon) en ‘Tha’ (maan). Dat verwijst naar het samenvloeien van twee energiestromen, namelijk Siva en Sakti. Daarbij is er sprake van één energie, maar onder invloed van de toestanden van de natuur ontstaat er een neerdalende, opstijgende en samengevoegde stroming in het lichaam. Er is daarbij een relatie gelegd met de drie goden: Siva, Sakti en Viṣṇu. Ook anders beschreven als: linker kanaal (iḍā), rechter kanaal (piṅgalā) en midden kanaal (suṣumṇā).

Oorspronkelijk zou de naam afgeleid zijn van ‘ghata, wat ‘pot of lichaam’ betekent. ‘Hathā’ betekent letterlijk in het Sanskriet ‘kracht’, dus de yoga, waarbij vooral lichamelijke kracht wordt gebruikt om de geest te beheersen. Bij ademhaling wordt in de hathā yogageschriften het woord ‘kumbhaka’ gebruikt. Dat betekent ‘pot of kruik, dat eveneens verwijst naar het lichaam dat vol of leeg van energie kan zijn. Hathā Yoga moet gezien worden als opleving van een oud concept dat het menselijk lichaam en geest een goddelijke dimensie kan hebben, waarmee lijden kan worden overwonnen, evenals de dood.

De oorsprong van Hathā Yoga vinden we terug in de oude Tantrā traditie. De Hathā Yoga werd met name in middeleeuwen (tussen 11de en 15de eeuw) op schrift gesteld door in die tijd bekende Yogi’s en had duidelijk een spirituele doelstelling. De basis van de Hatha Yoga werd beschreven in de 21 Yoga Upaniṣads, maar we vinden die ook terug in de Yoga van Yājñavalkya.

Deze vorm was nauw verbonden met de Yogi Gorakṣa, die de overgang vertegenwoordigde tussen Tantrā en Hathā Yoga. Hij heeft veel invloed gehad op de inhoud en aard van energiezegels en -sloten, reinigingen en energiebeheersing. De erotische energiezegels waren vooral bedoeld om energieverspilling te voorkomen en de seksuele daad te gebruiken om in een extatische contemplatie te komen en het allerhoogste geluk te ervaren.

Opvallend is dat er in die middeleeuwen periode meer aandacht werd besteed aan de therapeutische waarde van de yogatechnieken, met een relatie naar de Ayur Veda. De drie lichamelijke en geestelijke defecten (dosha’s): wind (vata), gal (pita) en slijm (kapha) worden als resultaat van toepassing van de technieken regelmatig genoemd.

De Hathā Yoga Pradipika van Svatmarama (1500 na Chr.), een leerling van Gorakṣa, wordt gezien als de meest complete en bewaard gebleven tekst over de Hathā Yoga. Daarnaast zijn de Gorakṣa Saṃhitā, Gheranda Saṃhitā en Siva Saṃhitā belangrijke werken die qua uitwerking van de yogatechnieken overeenkomsten vertonen. De meeste reinigingsoefeningen vinden we in de Gheranda Saṃhitā. De Siva Saṃhitā is de meeste filosofische van deze werken en werkt tevens de energiecentra als concentratie object uit.

Al deze werken geven een uitgebreid arsenaal aan yogatechnieken op het gebied van: voeding, fysieke reinigingen, houdingen, energiebeheersing of energieverruiming, energiecentra, energiegebieden, energiezegels (zoals tong in de ether), bewustzijnstoestanden, concentraties, meditaties en contemplaties. Al deze oefeningen hebben uiteindelijk Zelfrealisatie en eenwording met Brahma(n) als het hoogste spiritueel doel.   

We vinden geen directe verwijzing naar Patañjali. De term ‘Koninklijke Yoga’ verbindt men met vooral met hogere yoga, dat wil zeggen de laatste drie stappen van het yogastelsel. Siva Samhitha maakt onderscheid in Mantra (Kriya) Yoga, Laya Yoga, Hathā Yoga en Raja Yoga voor respectievelijk beginnende, gemiddelde, bovenmatig en allerbeste leerlingen. In dit werk wordt een heel hoofdstuk gewijd aan de Raja Yoga. Svatmarama en Siva zien Hathā Yoga als een voorbereiding op de Raja Yoga. Alleen toepassing van beide yogavormen leidt tot realisatie van yoga. Na uitleg van de vier geestelijke toestanden (avastha’s) geven Svatmarama en Siva aan, hoe te komen tot perfectie in Raja Yoga. De Gheranda Samhitā eindigt met Raja Yoga Samadhi.

Het metafysisch concept van de energiecentra en energiestelsel is in de loop der eeuwen steeds meer toegepast binnen de Hathā Yoga. Tegenwoordig omvat dit concept een relatie met psychologie, geneeskunde en voeding. Verder legt men kwalitatieve relaties naar zintuigen, elementen, edelstenen, planeten in zonnestelsel.

Anodea Judith werkt het concept van de energiecentra uit, vanuit de westerse psychologie. Voor haar zijn de zeven energiecentra een soort plattegrond voor persoonlijke ontwikkeling. De spirituele natuur van iedere persoonlijkheid worden in verband gebracht met de structurele logica van het lichaam.

In het westen is vooral de Hathā Yoga bekend geworden, maar meestal met een exoterische, seculiere, niet spirituele doelstelling. Deze vorm is in het Westen met name populair vanwege soepele lichaam, onthaasting, stressreductie, welbevinden en bevordering van gezondheid, omdat de oefeningen gunstige effecten heeft op ons zenuwgestel, klierstelsel en belangrijke organen. Een belangrijk hedendaags document is de Yoga Dipika van Iyengar met houdingen, energiesloten en energiebeheersing. De verschillende andere namen van Yoga in het westen verwijzen naar didactische variaties in de uitvoering van vooral de āsana’s.

Nadere beschouwing

Het is lastig om een historische tijdsvolgorde vast te houden, omdat diverse oude geschriften zijn aangevuld door verschillende schrijvers met soms dezelfde naam als de oorspronkelijke. Verder zijn de keuzes van de onderzochte documenten natuurlijk ook beperkt en subjectief, evenals de interpretatie. Toch geeft het een interessant beeld van de bronnen van yoga.

In de loop van duizenden jaren, vanaf het begin van de mensheid, heeft de Yoga (eenwording) zich verrijkt tot een allesomvattend geestelijk en lichamelijk systeem om op een gezonde, verantwoorde manier Zelfrealisatie of Bevrijding te verkrijgen en weer een Godmens te worden, zoals in Genesis en Geheime Leer beschreven.

Terugkijkend kunnen we zien dat de oude stamrituelen en spirituele figuren voor het eerst yoga hebben ontwikkeld, waarna de uiterlijke spirituele rituelen voor de goden overgingen naar een meer innerlijke beleving door alle handelingen die we doen of laten als een offer te beschouwen aan ons innerlijk Zelf.

Heilige boeken, zoals de Veda’s, Purâna’s, Tenach met de Thora, Bijbel, Koran, Upanishads (w.o. Bhagavad en Anu Gita), zouden niet geschreven zijn als belangrijke Zieners niet de yoga (= contemplatie) zouden hebben beheerst en de goddelijke, geestelijke en lichamelijke kennis naar de mensheid hebben gebracht en uiteengezet.

Hindoeïstische Veda’s en de Purâna’s bijvoorbeeld zijn voor westerlingen op het eerste oog wellicht lastig te doorgronden, hoewel de Ayur Veda nog steeds praktische betekenis heeft in de huidige geneeskunde. Het gaat echter niet om de letter van het woord, maar om hun esoterische en universele karakter, want deze hindoeïstische werken zijn universeel.   

Uit de geraadpleegde documentatie kunnen we afleiden dat de yoga een gnostisch reveil heeft meegemaakt rond 500 jaar v.Chr. in de vorm van Jaïnisme, Sāṅkhya, Boeddhisme. De Upaniṣad hebben filosofisch inhoud gegeven aan de Veda’s en de Vedanta, met nadruk op het belang van Zelfkennis en kennis van oude geschriften. Een basisdocument is zonder twijfel de Bhagavad (en Anu) Gita.

Daarna rond 200 jaar v. Chr. de codificatie van yoga door middel van aforismen door Patañjali met zijn achtvoudig filosofisch systeem om tot vereniging met ons innerlijk Zelf te komen. Een werk dat nog steeds voor vele traditionele yogavormen terecht een basisdocument is.

Een volgend gnostisch reveil vond plaats rond het begin van de jaartelling door de opkomst van het christendom. De Yoga van Jezus en de boeken van zijn leerlingen, deels verzameld in het Nieuwe Testament, maar deels ook opgetekend in de Nag Hammad geschriften, bevatten pure yogafilosofie. Een verarming is wellicht dat het geloof in wedergeboorte is losgelaten en dus ook de eigen verantwoordelijkheid van mensen in dit en volgende levens. Hoewel gezegd moeten worden, dat het Boeddhisme de geestelijke toestand van het ZIJN in dit leven eveneens proclameert en minder accent legt op wedergeboorte. Toch blijft de Bijbel (en Koran) een mooie bron voor de yoga als we met esoterische ogen deze werken beschouwen.

Een gnostisch reveil hierna vond plaats in de (vroege) middeleeuwen, waarin vooral de praktische uitvoering van yoga, de yogatechnieken, een enorme vlucht heeft genomen door geschriften als de Yoga Upaniṣads, Yoga van Yājñavalkya, Yoga van Vāsiṣṭha, Tantrā Yoga, Kundalini Yoga en Hathā Yoga. De geschriften uit die tijd vertonen opvallende, inhoudelijke gelijkenissen, maar ook de subtiele anatomie, zoals de leer van energiecentra, kwamen meer inhoudelijk tot uitdrukking.

Een opmerkelijk reveil was eind 19de en begin 20ste eeuw door het verschijnen van de driedelige Geheime Leer van de theosofische vereniging, waarin, na een diepgaande studie, is vastgesteld dat vanaf oorsprong van de mens sprake is geweest van een wereldreligie. In die periode bracht Swami Vivekananda yoga naar Amerika (het westen), evenals Paramhansa Yogananada.

De beschrijving van de contemplatieve staat is wat men in de verschillende geschriften noemt: de leegte en het Zijn van Boeddhisme; Brahman en het innerlijk Zelf (ātman), niet dit-niet dat (neti-neti), het bestaan-bewustzijn-gelukzaligheid (sat-chid-ananda) van Upanishads; de geïncarneerde Ziel (jīvātman) en allerhoogste ziel (param ātman) van Vāsiṣṭha; het absoluut bewustzijn en Isvara van Patañjali; de kosmisch mens (puruṣa) en oerstof (prakrtti) van Sāṅkhya; de Siva van de Tantra/Hatha traditie en de Ziel van het christendom.                                                  

Dit zijn allemaal ‘zinloze’ pogingen om het Onbenoembare in woorden te bevatten. Het is die staat, boven onze gedachten verheven, dat bekend staat als de universele waarheid in heilige geschriften. Bevrijding wordt, na Zelfrealisatie, eerder bereikt door zelfkennis, dan door het verkrijgen van vermogens. Men stijgt uit boven de ellende, vernietigt onwetendheid en bereikt volmaaktheid. Tijdens het leven kan men een Karma Yogi, een bevrijde Ziel, worden, zoals een Bodhisattva in het Boeddhisme, die handelt zonder gehechtheid en egoïsme.

De synthese in yoga, gedurende vele eeuwen, kunnen we zien als een samenvoeging tussen de uiterlijke rituele kant van Yoga, naar de filosofische, esoterische (geestelijke) kant van de Yogasutra’s van Patañjali. Deze synthese gaat samen met de praktische en technische uitvoering van yoga met aandacht voor lichamelijke en geestelijke gezondheid, inhoudelijke kennis over de subtiele anatomie en de therapeutische kant van yoga.

In de gnostiek van de oudere yogavormen vallen Zelfkennis en Godskennis samen door het volgen van een universele, spirituele pad. Wie de aardse, kosmische kennis kent en Zelfbewust is geworden van diens Goddelijke Aard, kent alles en dat is het einde van kennis (Vedanta). Deze voorspelling vinden we ook terug bij het orakel van Delphi: ‘Ken U Zelf’, een inscriptie op de wanden van de tempel.

De historische ontwikkeling heeft yoga gebracht tot een universele, spirituele levenswijze, welke openstaat voor alle geloofsovertuigingen, zonder discriminatie, in welke vorm dan ook, met als doel volmaaktheid te verkrijgen door eenwording met innerlijke Zelf. Wat onveranderlijk is gebleven, is dat yoga in essentie contemplatie is en daarmee in feite de enige echte en ware bron van ware esoterische (spirituele) kennis.

Hoewel de oude geschriften slechts weinig houdingen adviseren voor meditatie en opwekken van slang-kracht, zijn de houdingen in de westerse wereld meer en meer in zwang geraakt. De huidige yoga wordt in deze tijd vooral vereenzelvigt met de Hathā Yoga van Iyengar, met accent op toepassing van houdingen en energiebeheersing.

De moderne mens ziet yoga meer als een seculiere vorm en een investering in gezondheid, welzijn, ontspanning en stressreductie. Toch mogen we hieruit niet concluderen dat er een vervlakking in de yoga heeft plaatsgevonden. Immers de spirituele behoefte naar geestelijke eenwording met de ‘Oerbron Van Ons Bestaan’, het wegvallen van grenzen, de groei naar samensmelting van volkeren, het ontstaan van een wereldorde en het ideaal van menselijke volmaaktheid, blijft altijd bestaan. De Yogasutra’s van Patañjali (Raja Yoga) en alle andere serieuze vormen van yoga, blijven daarbij de mensheid ondersteunen.

Geraadpleegde literatuur:

  1. De Bronnen van Yoga. Mircea Eliade, uitgeverij Ten Have.
  2. De Geheime Leer van H.P. Blavatski, uitgeverij Rozekruis Pers.
  3. Isis ontsluiert van H.P. Blavatski, uitgeverij Rozekruis Pers.
  4. Vedische invloed van zonaanbidding op de Purana’s, Gosvami Mitali, Gahati University India.
  5. The Holy Veda’s, Pandit Satyakam Vidyalankar, Clarion Books
  6. The Puranas, serie history of Indian literature.
  7. Ācārāṅga Sūtra, Hermann Jacobi, uitgeverij Perfect Library.
  8. Caraka Samhita, R.K.Sharma e.c. Chowkhamba Krishnadas Academy
  9. Astanga Hrdayam, K.R. Srikantha Murthy, Chowkhamba Krishnadas Academy.
  10. Susruta Samhitam K.R, Srikantha Murthy, Chaukhambha Orientalia.
  11. Jaïnisme, een introductie, Rudi Jansma, uitgeverij Vbk Media.
  12. Atma Shiddi Shastra, Pujya Gurudevshri Rakeshi, Harper Collins Publishers.
  13. Understanding Jaïnism, Lawrence A.Babb,Uitgeverij  Dunedin.
  14. Samkhya-Yoga Epistemology, Mukta Biswas, D.K.Printworld (P) ltd Ne Dehli.
  15. Samkhya filosofie, toegelicht door K. Stuive MCM, Academie Raja Yoga Nederland.
  16. Buddhims, beliefs and practices, Merv Fowler, Sussex Academic Press.
  17. Hedendaags Boeddhisme, Nikkyo Niwana, Kosei Publishing Company.
  18. Dhammapada: Het Pad der Waarheid, woorden van Boeddha, drs André de Vente, uitgeverij Panra Rhei.
  19. Het Tibetaans Dodenboek, W.Y.Evans-Wenth, uitgeverij Ankh-Hermes.
  20. Brahma Sutra’s, K. Stuive MCM, Academie Raja Yoga Nederland.
  21. Bijbel van de Nederlandse Bijbel Genootschap.
  22. De Koran Nederlandse vertaling.
  23. De Bhagavad Gita -op weg naar- deel 2 reisgenoot van Patel e.c. Stichting Foundation International.
  24. De Anu Gita van Kashinath Trimba Talang, uitgeverij Ankh-Hermus.
  25. Anu Gita van K.Stuive MCM, Academie Raja Yoga Nederland.
  26. The Serpent Power of Tantric & Shaktic Yoga, Arthur Avalon, New Edition.
  27. Yoga Chudamanu, Swami Satyadharma, uitgeverij uitgeverij Yoga Publication Trust, India.
  28. Shandilya Upanishad, Swami Satyadharma Sarasvati, uitgeverij Yoga Publication Trust, India.
  29. Yoga Kundalini Upanishad, Swami Satyadharma Sarasvati, uitgeverij Yoga Publication Trust
  30. Yoga Tattva Upanishad, Swami Satyadharma Sarasvati, uitgeverij Yoga Publication Trust.
  31. Yoga Darshana Upanishad, Swami Satyadharma Sarasvati, uitgeverij Yoga Publication Trust.
  32. Yoga Vasistha, Swami Venkatesananda, uitgeverij van Warven, Kampen.
  33. Yoga Vasistha of Valmiki, Ravi Prakash, uitgeverij Parimal Publications.
  34. Yoga van Yājñavalkya, A.G. Mohan met Ganesh Mohan, uitgeverij Svastha Yoga.
  35. Goraksa Samhitha, Swami Vishnusvarup, uitgeverij Divine Yoga, Nepal.
  36. Goraksa Samhitha, K. Stuive MCM, Academie Raja Yoga Nederland.
  37. Hatha Yoga Pradipika, K. Stuive, K. Stuive MCM, Academie Raja Yoga Nederland.
  38. Gheranda Samhitha, K. Stuive MCM, Academie Raja Yoga Nederland.
  39. Siva Samhitha, K. Stuive MCM, Academie Raja Yoga Nederland.
  40. Yoga Dipika van B.K.S. Iyengar, uitgeverij Karnak.
  41. Handboek Chakraleer, Anodea Judith, uitgeverij Altamira.
  42. The Principle Upanishads, S. Radhakrishnan, Uitgeverij Harper Collins.
  43. Brihadaranyaka Upanishad, K. Stuive MCM, Academie Raja Yoga Nederland.
  44. Chandogya Upanishad, K. Stuive MCM, Academie Raja Yoga Nederland.
  45. De drie Yoga Upanishads, K. Stuive MCM, Academie Raja Yoga Nederland.
  46. De tien Upanishads, aan de voeten van de meester, K. Stuive MCM, Academie Raja Yoga Nederland.
  47. De Yogasutra’s van Patanjali, commentaar van Dr.I.K. Taimni, Theosofische Vereniging Nederland.
  48. De Yogasutra’s van Patanjali, commentaar van K. Stuive MCM, Academie Raja Yoga Nederland.
  49. Karma-, Bhakti-, Jñāna- en Raja Yoga, Swami Vivekananda, uitgeverij Ankh-Hermes.
  50. Kundalini, omgaan met innerlijk vuur, Dennis Dutreus. Uitgeverij Ankh-Hermes.
  51. The essence of Kriya Yoga, Paramhansa, uitgeverij Alight Publication.
  52. The Yoga van Jezus, Paramhansa, uitgeverij Alight Publication
  53. The Second Coming of Christ, Paranhansa, uitgeverij Alight Publication
  54. Sanskriet woordenlijst, dr. Maaike Mulder, eigen uitgave.
  55. Sanskrit-English, M. Monier-Williams, uitgeverij Indica.
  56. Wikipedia, de vrije encyclopedie.
  57. Ebcyclo.nl.
  58. Wisdom Libery Hindu.