UPANISHADEN
(lezing door Klaas Stuive (Yogabrahmacharya)
De inhoud van deze lezing is gebaseerd op andere “Het Mysterie van het Zelf” door Dr. Wim van Vledder, de “Upanishaden” van Blok, de Yoga-sutras van Patanjali, de Bhagavad Gita, de Bijbel en de lezingen door Swami Veda Bharata, een Raja Yogi verbonden met de aloude Himalaya Yoga traditie, alsmede mijn persoonlijke ervaringen als Yogameester. Voor de uitleg van de Upanishaden is mijn keuze gevallen op Brihadaranyaka Upanishad.
Inleiding
Het woord Upanishad betekent “gaan zitten bij”. Het duidt op het gaan zitten rondom een leraar om te luisteren naar diens onderricht. Dit onderricht is er op gericht de onwetendheid van mensen te verdrijven door het openbaren van de geheime, spirituele kennis. Het betreft dan de leer omtrent “het allerhoogste Mysterie”, zoals de Shevetashvatara Upanishad zegt:
“Dit allerhoogste Mysterie, dat het geheim der wijzen is, ligt sinds het begin der tijden verborgen in de Upanishaden als de Geheime Leer; dat diepste geheim wordt slechts onthuld aan de leerling die waardig is of aan een eigen zoon”.
De Upanishaden maken deel uit van de Veda´s, de oudste heilige geschriften, die de mensheid kent, afkomstig uit een tijd eonen geleden, toen er op aarde slechts één religie bestond, aangeduid met de “spraak der Goden”.
“Hij heeft aan het begin der tijden het Gouden Web geweven, door Hem werden aan de Goden en mensen de Veda´s gegeven”, luidt de tekst uit de Upanishaden. In de Bhagavad Gita staat: “Dat wat men moet weten in al de Veda´s, ben Ik. Ik ben de kenner van de Veda´s en de samensteller van de Vedanta”. Deze teksten duiden allemaal op een goddelijke oorsprong van deze wijsheid. Uit de Upanishaden is het filosofische systeem van de Vedanta ontwikkeld. De schriftelijke vorm van de voornaamste Upanishaden zijn ontstaan in de periode van ongeveer 3000 tot 500 jaar voor Christus. De Upanishaden geven ons de esoterische of innerlijke leer, terwijl de Veda´s de exoterische leer geven, zoals het brengen van offers, het spreken van gebeden en hymnen.
De mystiek van de Upanishaden is als kern terug te vinden in de geschriften van alle wereldgodsdiensten. Het is een universele en tijdloze wijsbegeerte. De Upanishaden leren de mens de hoogste Wijsheid, “die alle verstand te boven gaat”, maar toch binnen het bereik van ieder mens ligt. Deze kennis noemen we “Brahman-vidhya”, de kennis omtrent Brahman of God.
De Upanishaden spreken over het Absolute, dat tegelijk Transcendent (hoog boven alles verheven) en Immanent (de Godheid die als Licht, Liefde en Kracht al het bestaande doortrilt) is. “Zoals de zon onveranderlijk zijn licht laat schijnen over de wereld, maar niet wordt aangedaan door al wat hier is te zien aan kommer en zorgen, zo wordt ook het Zelf niet door het aardse gebonden, Het blijft vrij, levend in alle vormen is Het onveranderlijk en altijd één”.
Er is geen verschil tussen de aard van het Zelf, Atman en Brahman. Het Ene is het vele, het vele is het Ene, dat is één van de grondslagen van de geheime leer. Het goddelijk Zelf, dat goddelijk Atman, dat verblijft in het hart, wordt omschreven als zuiver Bewustzijn, dat goddelijk Bewustzijn is het goddelijk denkvermogen, Brahman in openbaring. Brahman wordt dus gezien als de Universele, Transcendentie, Immanente God, de Schepper van hemel en aarde, de Bron en Oorzaak van alle bestaan, het goddelijk Denkvermogen, de goddelijke Adem, de ordende Kracht in het Heelal. Het is niet onder woorden te brengen wat Brahman eigenlijk is, vandaar dat leraren veelal spreken in tegenstellingen en in metaforen, zoals ook in de Bhagavad Gita: “Buiten en binnen alle schepselen, het beweeglijke en onbeweeglijke, dichtbij en ver weg is Dat”. In het Evangelie van Thomas: “het is een beweging en een rust”. Het is mannelijk, noch vrouwelijk. De één wordt drie en uit de drie-eenheid komt voort het vele, het heelal als openbaring van het transcedente Brahman. Deze drie-eenheid wordt ook wel aangeduid met de namen van de Hindoeïstische goden: Brahma, Vishnu en Siva.
In Mandaka Upanishad: “De Onvergankelijke mediteerde over Zijn eigen Wezen en bracht daardoor de wateren voort, daaruit de levenskracht, het leven, het denkvermogen en de elementen, de werelden van zijn, en daarmee ook de Wet die over het handelen heerst, Dat onvergankelijk Zelf is alwetend, aldoordringend; daaruit komt voort de Wereldziel, de Bron van alle leven; in glorievolle pracht ontvouwt zich het Ene als de vele”.
De schepping moet gezien worden als een golfbeweging die zich steeds verder uitzet in kringen, zoals een steen in het water van een meer, haar kringen verspreid. De schepping moet ook gezien worden als een (kosmische) ademhaling, bij het uitademen zet deze uit en bij het inhalen krimpt deze in. Daartussen zijn momenten van rust.
De Upanishaden leren ons liefdevol te kijken naar alles wat bestaat, omdat alles wat bestaat niets anders is dan een zichtbare vorm van de Heer van Liefde, de Heer van het Leven, de Heer van de Wereld.
De Upanishaden leren ons ook de zintuigen naar binnen te richten, in je zelf te keren door meditatie. In Mundaka Upanishad: “Neem als boog de verborgen Wijsheid van de Upanishaden, neem de pijl, gescherpt door overpeinzing, span de boog in diepe concentratie en laat heel uw denken opgaan in Hem. AUM is de boog, het zelf de pijl, het doel het stralend Brahman richt u op Hem, word één met Hem, uw enig doel is Hij”. De meditatie brengt ons naar de bron van de rust, de stilte, de oerbron van ons bestaan.
Dit hoogste doel (weer terugkeren in de armen van Brahman) is in één leven te bereiken, leren ons de Upanishaden. Waar het denken op gericht is, daaraan bindt zich het Atman en maakt het tot handeling. De mens zonder begeerte naar het aardse wordt niet langer meegesleurd door zijn zinnen. Omdat hij Brahman is, gaat hij op tot Brahman. De Prashna Upanishad getuigt hierover: “Het leven komt voort uit het hoogste, goddelijk Zelf; en zoals de mens als hij geboren wordt de schaduw en gevolgen van zijn vorige levens met zich brengt (karma en reïncarnatie), zo brengt het goddelijk Zelf de adem van het Leven als schaduw van het Denkvermogen in de mens”.
Het Zelf is immer daar, zoals ook de Zon altijd aanwezig is, ook al zijn er alleen de wolken zichtbaar. Deze wolken omsluieren de zon. De omsluiering van het Zelf wordt veroorzaakt door onwetendheid (avidhya) over de eigenlijke goddelijke oorsprong van ieder mens.
De Upanshaden wijzen op het Pad van Yoga. Het is het Pad om bevrijd te worden uit de werelden van onwetendheid. Dit Pad leidt tot bevrijding. Op dit Pad offert de “ware zoeker” het hoogste wat hij bezit, namelijk zich zelf. Er is geen andere weg. Patanjali de grote Yogi uit de Himalayatraditie, Boeddha, Jezus van Nazareth en ook een hedendaagse Yogis als Swami Veda Bharati wijzen ons op dit achtvoudig Pad. Dit achtvoudig Pad vinden we onder andere uitgewerkt in de zogeheten Yoga-sutras. Het is geen boekenwijsheid, maar wijsheid overgedragen van Meester op leerling. Yoga is dan ook een ervaringswetenschap, zoals blijkt uit de Upanishaden.
“Dit Zelf wordt niet gevonden door studie of diep denken alleen, ook niet door spreken, luisteren of horen, aan hem die niets anders kent dan het verlangen naar het Zelf, aan hem toont Zich dat goddelijk Zelf in Zijn verheven aard. Dat Zelf te vinden vergt van de zoeker naar waarheid absolute toewijding, gerichtheid op dat Ene Doel, hij die éénpuntig, doelgericht, zichzelf volledig geeft, weet met volstrekte zekerheid dat het Zelf diep in hem leeft. Hij die het goddelijke Zelf vindt in het eigen hart, vindt in zich zelf de rust en vrede die hij zoekt, hij ziet het hoogste zelf in alles wat leeft en beweegt, deze Dienaar van dat Zelf, gaat op in het goddelijk Al”.
De Upanishaden literatuur is vol van dialogen en discussies over het innerlijk leven en over de manier waarop men de hoogste staat van wijsheid kan bereiken. Deze dialogen vinden plaats tussen twee karakters, namelijk hij die al een staat van wijsheid (sanyasi) heeft bereikt en hij die daar naar verlangt. Deze hoogste wijsheid is moeilijk met het verstand te bevatten. De Hoge Kennis kan men verdelen in kennis over de uiterlijke wereld (apara vidya) en die over de innerlijke wereld (para vidya). De uiterlijke wereld die we met onze zintuigen kunnen waarnemen en de innerlijke wereld die we kunnen aanvoelen als buddhi (het hoger intellect) is aangescherpt. Deze kennis kunnen we ons eigen maken als we hogere Yoga (samyama) tot zekere hoogte beheersen.
Patanjali geeft in hoofdstuk
4 van de Yoga-sutra (Vibhuti Pada) vele voorbeelden van. In hoofdstuk 4 spreekt Patanjali over Pada Kaivalya (het pad van bevrijding of éénwording). Dit einddoel kunne we ook Zelfrealisatie noemen. Dit is het stadium dat alle Kennis is gerealiseerd.
Tijdens momenten dat de mens alleen is en de geest naar binnen is gericht, ontstaat er een innerlijke dialoog. Door deze dialoog als een schouwer aan te gaan, wordt buddhi, Hoger Intellect), steeds alerter. Buddhi is onze innerlijke Leraar, die innerlijke Stem. Deze helpt ons ook op het Pad van Yoga. En als de mens eindelijk na vele levens van zoeken het Grote Doel heeft bereikt, dan klinkt die glorieuze Stem van Brahman door in ons bewustzijn, die uitroept: “Zie, U bent het Licht geworden, U bent de Klank geworden, U bent Zelf het doel van uw zoeken”. Dan, zeggen de Upanishaden, “wordt het hart vervuld van Waarheid (ritambhara), Licht en Liefde”.
Brihadaranyaka Upanishad
Deze Upanishad is de langste en daarmee ook de meest volledige. Het Sanskrietwoord “brihad” betekent “groot”. Het is niet alleen groot in lengte, maar ook groot in de betekenis van groots. We zijn als Zoekers natuurlijk met name geïnteresseerd in de dialoog tussen de Yogi´s en hun leerlingen. Op vragen worden antwoorden gegeven. Deze antwoorden, hoe moeilijk soms te bevatten, stimuleert ons eigen, innerlijk dialoog. De antwoorden geven voeding aan de hunkering om dat Grote Doel te bereiken. Als advies wordt meegegeven om de vragen en antwoorden meditatief te benaderen, zodat je de woorden en betekenis in volle omvang tot je kunt laten doordringen.
Luisteren naar de meester
“Leidt mij van het onwerkelijke naar het Werkelijke, van duisternis naar Licht, van dood naar Onsterfelijkheid (B.A. 1.3.2.8.). Deze Upanishad behoort tot de literatuur van de Yajur Veda en bestaat uit drie delen. Het bekendste deel daarvan is deel II, dat “Yajnavalkya Kanda” genoemd wordt. Het is het hoofdstuk dat de titel draagt van de hoofdpersoon, de grote wijsgeer en leraar Yajnavalkya. Het betreft een dialoog tussen wijsgeren van wie de belangrijkste de koning Janaka is. De koning van de provincie Videha. Deze koning is steeds op zoek naar diepere kennis van Brahman, het Allerhoogste en om die reden heeft hij aan het hof geleerden uitgenodigd.
Het hof van deze koning vormt het prachtige decor voor de dialogen tussen de Brahmanen en andere personen. Yajnavalkya blijkt terecht de grootse van allen te zijn. Om een indruk te krijgen van de inhoud van deze Upanishad, zijn de vragen die aan Yajnavalkya zijn gesteld door mij geselecteerd uit het boek van Wim van Vledder. Daarnaast zijn essentiële fragmenten opgenomen van de antwoorden, die deze grote wijsgeer heeft gegeven.
Het bevrijdend offer
In het eerste fragment zien we Yajnavalkya aan het hof van koning Janaka te midden van een grote schare Brahmanen. Hij geeft tot verwondering van de aanwezigen zijn leerling Samashravas opdracht om de koeien die bestemd zijn voor de meeste geleerde wijsgeer naar zijn woning te drijven. Hij blijkt achteraf de grootste kenner te zijn van alle vier de Veda´s. De wijsgeren zijn echter boos over deze daad en beginnen hem onmiddellijk moeilijke vragen te stellen.
De eerste vragen werden gesteld door de Hotri-priester Ashvala:
- Op welke wijze wordt de offeraar bevrijd uit de greep van de dood? (zijn spraak is vuur)?
- Op welke wijze wordt de offeraar bevrijd van de wisseling van dag en nacht? (zijn zien is de zon)?
- Op welke wijze ontsnapt de offeraar aan de wisseling van dag en nacht? (zijn adem is de lucht)?
- Op welke wijze kan de offeraar opgaan naar de hemel? (zijn denken is de maan)?
Bij deze laatste vraag “hoe kan de offeraar opgaan naar de hemel” antwoordde Yajnavalkya: “Door de brahma-priester, door het denken, door de maan. Waarlijk, denken is de maan waardoor offer gebracht wordt; Zijn denken is de maan; door de brahmaanpriester wordt het offer gebracht. Zo wordt hij bevrijd, ja waarlijk bevrijd. Toen zweeg Ashvala, de Hotri Priester”.
Toelichting:
Het vuur is het symbool van de eerste openbaringsvorm van de Allerhoogste. Door gelijk te worden aan het Vuur gaat de mens op in Brahman. Met de wisseling van dag en nacht wordt de tijd bedoeld, die oorzaak is van de vergankelijkheid van de dingen. Met de zon wordt het Onvergankelijke bedoeld, de Onveranderlijkheid van de hoogste Godheid. Door op te gaan in de zon wordt de tijd en de vergankelijkheid overwonnen. De adem is het symbool voor de goddelijke Levenskracht. Adem is lucht, lucht is levenskracht, levenskracht is Brahman in openbaring. Via de adem kan men het Goddelijke in zich zelf leren kennen en daardoor ontsnappen aan de vergankelijkheid. Tenslotte spreekt Yajnavalkya over de maan, het symbool van de periodiciteit, de afwisseling is de verschijnselen, de Godheid die zich vertoont in de voortdurende wisseling van eb en vloed, van leven en dood van Zijn en Niet-Zijn. Aan deze invloed ontkomt de mens door het Pad van de Yoga te volgen en het denken los te laten, waardoor hij zich kan verenigen met Brahman en opgaan in de hemel.
Alle Yogatechnieken zijn er op gericht om boven het denken uit te stijgen. Lichamelijke bewustzijn, bewustzijn van energie, bewustzijn van de zintuigen, bewustzijn van de adem zijn de sleutels die toegang geven tot Brahman. Het zijn de sleutels van de Poort van het Hof van Eden. Uit dit Hof zijn Adam en Eva (mensheid) verdreven toen zij dit Allerhoogste Goddelijk bewustzijn zijn kwijtgeraakt. Deze sleutels zijn in het bezit van een “Brahma-priester”.
Brahman is Atman
De individuele Brahman (jivatman) wordt in de oudere Upanishaden Atman genoemd. Dit woord “Atman” betekent “adem”. Het Atman in de mens is de levenskracht die in ieder wezen aanwezig is. Atman is de Godelijke Vonk dat leven en bewustzijn geeft aan ieder mens. Ushasta, de zoon van Cakra, stelde aan Yajnavalkya de volgende vragen:
- Leg mij uit hoe het Brahman is, dat altijd aanwezig is en dat door de mens ervaren kan worden, dat wat de Ziel van alle dingen is?
- Wat is in alle dingen?
Yajnavalkya antwoordde:
“Dat wat ademt door de inademing (prana), dat is je Atman dat in alle dingen is. Dat wat ademt door uitademing (apana), dat is je Atman dat in alle dingen is. Dat wat ademt door de buikademhaling (vyana), dat is je Atman dat in alle dingen is. Dat wat ademt door de longademhaling (udana), dat is je Atman dat in alle dingen is. Dat is je Atman dat in alle dingen is”.
“Je kunt dat waaruit het zien voortkomt niet zien. Je kunt dat waaruit het horen voortkomt niet horen. Je kunt dat waaruit het denken voortkomt niet denken. Je kunt dat waaruit het begrijpen voortkomt niet begrijpen. Dat is je Atman, dat in alle dingen is. Al het andere is volkomen onbeduidend”
Toelichting:
Hier wordt een belangrijke yogatechniek (pranayama) uitgelegd die de meditatie kan ondersteunen. Indien een mens in staat is deze verbinden gedurende 24 uur per dag vast te houden, dan is hij een bevrijd mens. De mens en de hele natuur leven en functioneren dankzij die inzichtbare en onkenbare kracht. Het is de goddelijke Levenskracht, het aldoordringend Atman dat alles doet bestaan. Zoals gezegd, kun je deze kracht ervaren met behulp van Yogatechnieken, die je kunt leren door een Yogameester. Van belang daarbij is dat je volledig ontspannen bent en een zachte ademhaling hebt. In deze ontspannenheid ben je bewust van je lichaam en de werking van je energielichaam. De Kracht die je dan ervaart, is de Kracht die hier wordt bedoeld.
Brahman kennen door onthechting
De derde vragensteller Kahola stelt de volgende vraag:
- Hoe kan de mens dat inwonend Brahman leren kennen, dat Atman dat de Ziel van alle dingen is?
Yajnavalkya antwoordde:
“ Dat wat hoog verheven is boven honger en dorst, leed en begoocheling, verval en dood. De Brahmaan die dat Atman éénmaal heeft leren kennen, verlangt niet langer naar zonen, rijkdom, naar een werelds leven; hij leidt het leven van een bedelaar. Laat een Brahmaan zijn verlangen opgeven, dan gaat hij een meditatief leven leiden. Als hij zowel het niet-meditatieve als het meditatieve achter zich heeft gelaten dan wordt hij een ware kenner van Brahman”.
Toelichting:
“Ken U Zelf” was het antwoord dat het Orakel van Delhhi. Dit is het filosofisch uitgangspunt van de Upanishaden. Ook Plato, de grote Griekse geleerde uit de westerse oudheid, had dit als zijn levensmotto. Om je Zelf te kennen, moet je de werking van de geest (antakarana) begrijpen. De geest bestaat volgens de Jnana Yoga uit vier innerlijke functies: manas (het verstand), buddhi (het intellect), citta (het geheugen) en ahamkara ( het ik-besef of ego). Manas staat in verbinding met indriyas (zintuigen van waarneming en handeling). Zolang buddhi niet of weinig actief is, wordt manas sterk beïnvloed door de indriayas, die de mens naar buiten richt, naar bevrediging van uiterlijke behoeften. Als buddhi de overhand heeft, dan krijgt de mens zuivere onderscheidingsvermogen. Daarnaast moet ook ahamkara begrepen worden. Ahamkara schenkt de mens individualiteit. Individualiteit betekent afgescheidenheid van het hoger of goddelijk bewustzijn (purusha). Als buddhi is zijn volle glorie kan schijnen, laat ahamkara zijn verkramping los en gaat dan ook meestralen als een zon die achter de wolken te voor schijn komt. Ook citta moeten we leren begrijpen. Citta is de bibliotheek van alle ervaringen van zowel de universele, als de individuele mens. Citta wordt ook wel respectievelijk kosmisch en individueel geheugen genoemd. Als buddhi de Leidman of Innerlijke Leraar wordt van onze geest, dan komen we terecht in de verborgen bibliotheek van citta. Daar waar de kennis over de Geheime Leer opgeslagen is. Dit alles kunnen we ervaren als de vier innerlijke functie in de geest door Yoga (meditatie) samenwerken als één geheel.
Om Brahman te leren kennen is het wel nodig om je het leven ingrijpend te veranderen. De Ware Zoeker moet namelijk uiteindelijk al zijn verlangens opgeven en zijn denken continu op Brahman richten. Hij moet overstappen van een uiterlijke gerichtheid naar een innerlijke gerichtheid. Als men één is met Brahman, dan is men boven de dualiteit, die verbonden is aan dit aardse bestaan, verheven. Het is aan te bevelen het verhaal uit de Bijbel te lezen over het paradijs (Genesis 2:8-25). “En de Here legde de mens het gebod op: Van alle bomen in het hof moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven.”
Het Aldoordringend, Onvergankelijk Brahman
Gargi, de dochter van Vacaknu, stelde al eerder vragen, maar steeds krijgt zij als antwoord, dat het vragen zijn, waarover de mens geen vragen zou moeten stellen. Zij vraagt namelijk naar de aard van de Allerhoogste. “Vraag niet te lang door, o Gargi, je vraagt over een Godheid, waarover de mens niet kan redeneren”. Toch blijft ze doorvragen en eindelijk krijgt zij gelegenheid om de vraag te mogen stellen..
Zij stelde de volgende vraag:
- Dat wat hoger is dan de hemel en lager dan de aarde en al wat tussen hemel en aarde is, dat wat men verleden, heden en toekomst is, waarvan is dat alles doordrongen?
Yajnavalkya antwoordde:
“Dat is volledig doordrongen van akasha, ruimte, de ongemanifesteerde ether. Dat wordt door Brahmanen het Onvergankelijke genoemd. Het is niet grof, niet fijn, niet klein, niet groot, niet vuur, niet als water, niet als schaduw, niet als duisternis, niet als lucht, niet als ether. Het is ongebonden zonder smaak, zonder reuk, Het heeft geen ogen, geen oren, geen mond, geen afmeting, geen binnen, geen buiten. Het neemt geen voedsel tot zich, noch dient Het tot voedsel voor wie dan ook”. Waarlijk onder de machtige Wet van dat Onvergankelijke bestaan, de kwartieren, uren, dagen en nachten, stromen de rivieren en volgen hun loop, prijzen de mensen degenen die geven, verlangen de goden een offeraar, verwachten de voorvaderen het offer aan de voorvaderen”.
Toelichting:
Zoals al eerder is gezegd, is datgene wat Yajnavalkya antwoord moeilijk met het verstand te begrijpen. De mens is een onderdeel van de kosmos. De mens lijkt slechts een klein deeltje van het universum te zijn, maar hij is wel een volwaardige drager van het ene, alomvattende, goddelijk bewustzijn. De mens is als een druppel uit de oceaan. Als deze druppel weer één wordt met de oceaan, dan is hij weer de oceaan. Uit het antwoord van Yajnavalkya blijkt dat Brahman niet met woorden is aan te duiden. Vandaar dat hij aangeeft wat DAT niet is. Dit verklaart ook zijn eerdere afwijzing om haar vraag te beantwoorden. Wel blijkt dat hij de grootste Kenner van Brahman is. Niemand van de
Brahmanen zal hem ooit in een discussie kunnen verslaan. Deze situatie geeft ook aan dat de mens geduld moet hebben om uiteindelijk door te kunnen dringen tot de hoogste Kennis.
Atman als Licht
In een rustig gesprek tussen de koning Janaka en Yajnavalkya komen enige belangrijke vraagstukken aan de orde. De belangrijkste vragen in de filosofie van de Upanishaden is de vraag naar de ware aard van het Atman. Een vraag die eigenlijk, zoals hiervoor blijkt, dus niet te beantwoorden is. Toch wordt steeds weer een poging daartoe gedaan. Yajnavalkya spreekt eerst over Atman als Licht, dat schijnt uit zichzelf, de zelfbestaande, goddelijke Lichtbron, dan Atman in verband met drie bewustzijnstoestanden en tenslotte over Atman en het sterven.
De vragen van Janaka, de koning, zijn:
- Wat is het licht dat de mens hier verlicht? (antwoord het licht van de zon)
- Wanneer ook de zon ondergaat wat is dan het licht dat de mens hier verlicht? (antwoord het licht van de maan)
- Wanneer ook de maan niet meer schijnt wat is dan het licht dat de mens hier verlicht? (antwoord het licht van het vuur)
- Wanneer ook het vuur is uitgegaan, wat is dan het licht dat de mens hier verlicht? (antwoord het licht van het geluid)
- Wanneer ook het geluid is verstomd, wat is dan het licht dat de mens hier verlicht? (uiteindelijk het licht van Atman)
Yajnavalkya antwoordde:
“Het is het Licht van Atman, want bij het licht van Atman zit de mens, loopt hij, doet hij zijn werk en keert hij weer terug”.
Toelichting:
Uit de opbouw van de vragen en antwoorden blijkt dat Atman (Levensadem) aan de basis ligt van alles. Door Atman komt alles tot openbaring. Als je alles weg denkt is er slechts Atman. Het licht, de zon, de man, het vuur en het geluid zijn ook elementen die in de oerreligie bij de primitieve mens een bijzonder betekenis hadden. Het waren verschijnselen die in de natuur waren waar te nemen, maar waar voor men geen verklaring had. Deze elementen werden aanbeden (zon- en maan aanbidding). Ook bracht men offers aan deze verschijnselen (vuuroffers). Het oergeluid duiden de Upanishaden aan met de heilige Mantra AUM. Deze Mantra staat voor de Wet van Beweging. Door deze Mantra werd de kosmos “gekarnd”, waarna deze net als boter en kaas zich kon verstoffelijken. Het is aan te bevelen ook het scheppingsverhaal uit de Bijbel (Genesis 1-7) nog eens te lezen. Op de zevende dag: “Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen”. Uit het Evangelie van Johannes (1-6): “In den beginne was het Woord (AUM) en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet begrepen.
Atman als Bewustzijnstoestand
Het Atman is Brahman in openbaring. Deze drukt zich uit in de drie werelden van openbaring. De vierde wereld is de wereld van Brahman zelf. Het zijn de drie bewustzijnstoestanden, die in meditatie en contemplatie zijn te ervaren. De vraag, die de koning, daarna stelt, luidt:
- Op welke wijze drukt Atman zich uit, komt Atman in openbaring?
Yajnavalkya legt daarop de werelden (bewustzijnstoestanden) uit, waarin Atman tot openbaring komt: De werelden, die aan de orde komen, zijn:
- De grofstoffelijke wereld (jagrat): de vergankelijke, de wereld van waakbewustzijn, dit is de wereld, waarin Atman bij de geboorte indaalt in een lichaam (jiva), de zintuigen zijn naar buiten gericht;
- De wereld van de dromen (svapna): de tussen wereld tussen waken en diepe, droomloze slaap, de fijnstoffelijke wereld (hiranyagarbha), In de droomwereld verlaat Atman dit
lichaam en vormt Zich een ander lichaam, het stoffelijk lichaam bewegenloos achter latend (tayasa), de zintuigen zijn naar binnen gericht;
- De wereld van de droomloze slaap (sushupti): de wereld van de ware staat van het goddelijk Atman, in deze wereld is alles tot één geworden, alle zintuigelijke ervaringen zijn verdwenen; dit is de staat waarin de goddelijke mens weet: “Ik ben dit Universum, het Universum dat ben ik” (tat twam asmi), de zintuigen (indriyas) zijn noch naar buiten, noch naar binnen gericht;
- De wereld van Brahman (tyrya); de wereld waar Volstreke Harmonie, Bewustzijn en Zaligheid (sat, chit, ananda) wordt ervaren; de oorspronkelijke Drievuldigheid (satchidananda)
Over de wereld van dromen zegt Yajnavlkya:
“Er zijn daar geen wagens, geen paarden om voor de wagens te spannen, geen wegen, maar Het schept daar vanuit zichzelf wagen, paarden om voor de wagen te spannen, en wegen. Er is daar niets dat vreugde, genot of verrukking schenkt, maar Het schept daar zelf vreugde, genot en verrukking Er zijn geen beken, meren of rivieren, maar Het schept daar zelf beken, meren en rivieren. Het is daar zelf de Schepper”
“Zoals een grote vis afwisselend langs de ene of de andere oever van een rivier zwemt, zo beweegt ook het Atman zich afwisselend van de ene naar de andere toestand, van waken naar dromen en diepe droomloze slaap, van diepe, droomloze slaap naar dromen en waken”
“De mens heeft als het ware zeer dunne, veelkleurige draden, die hita genoemd worden en die dunner zijn dan één duizendste van een haar. Deze draden vormen het ijle lichaam van de mens, het voertuig voor zijn emoties en gedachten. Als de mens angstdromen heeft en droomt dat hij vermoord wordt of aangevallen, of dat hij achtervolgd wordt door een olifant, of in een diepe put valt, dan dromt hij doordat hij – door onwetendheid gebonden- de angst die hij in de waaktoestand heeft tot beelden maakt in de wereld van de droom. Maar als hij zich ziet als god, als een koning als hij denkt “ik ben het universum”, dan is dat zijn hoogste wereld, vrij van verlangen, vrij van kwaad, vrij van angst…”.
Over de wereld van droomloze slaap
“Zoals een valk of een arend lange tijd hoog in de lucht heeft rondgezworven en dan vermoeid de vleugels samenvouwt en feilloos terugkeert naar zijn nest om te rusten, zo keert ook het Atman terug naar de toestand van diepe, droomloze slaap waar het niets meer wenst te begeren, niets meer wenst te ervaren”
Over de terugkeer naar de wereld van waaktoestand
“Na nu de opperste gelukzaligheid gekend te hebben van de wereld van Brahman en de gelukzaligheid van de toestand van diepe, droomloze slaap, na weer rondgezworven te hebben in de wereld van de droom en de gevolgen van goed en kwaad gezien te hebben, keert het Atman weer terug tot waar Het vandaan gekomen is, de waaktoestand”.
Het Atman van het sterven, wedergeboorte of bevrijding
Voor de mensen is sterven een angstig en onverklaarbaar fenomeen. De koning wil hier ook kennis over vergaren en stelt daarover de volgende vragen:
- Op welke wijze verlaat Atman dit lichaam?
- Wanneer wordt Atman wedergeboren?
- Wanneer keert Atman nimmer meer terug, keert Atman terug naar Bahman?
Het antwoord van Yajnavalkya luidt onder andere:
“Juist zoals de vooraanstaanden en stadsbestuurders en ordebewakers zich verzamelen rondom de koning wanneer die weer vertrekt, zo trekken de levenskrachten zich samen rondom Atman, als iemand zwaar gaat ademen op het uur van het sterven.
“Wanneer het lichaam totaal verzwakt is en de zintuigen als het ware niet meer functioneren, rekken de levenskrachten zich samen rondom het Atman. Het neemt daaruit de stralende lichtdeeltjes in zich
op en trekt zich terug in de holte van het hart. Als het wezen in het oog, de levenskracht, zich terugtrekt, ziet de mens geen vormen of kleuren meer”.
“De punt in het hart wordt stralend licht en bij dat licht trekt Atman zich terug, ofwel door het oog, ofwel door de kruin ofwel door één van de andere openingen van het lichaam. En als het Atman zich terugtrekt, trekken ook de levenskrachten zich terug. En als de levenskrachten zich terugtrekken, trekt ook het leven zich terug; het Atman wordt opgenomen in het hoger bewustzijn. Alles wat deel uitmaakt van het hoger bewustzijn neemt Atman met zich mee van hier. Zijn kennis en zijn werk en zijn ervaring uit dit leven worden opgenomen in het Atman”.
“Waar het denken opgericht is, daaraan bindt zich het Atman en maakt het tot handeling. Als nu in de wereld van diepe, droomloze slaap de gevolgen uitgewerkt zijn van wat Het in deze vergankelijke wereld gedaan heeft, dan keert Het weer terug tot deze wereld. Dat geldt voor de mens die begeerten heeft. Maar voor de mens die geen begeerten meer heeft, die niets meer begeert, die vrij van begeerte is, wiens begeerte uitgeblust zijn, die uitsluitend gericht is op Aman, die wordt niet langer meegesleurd door zijn zinnen. Omdat hij Brahman is, gaat hij op tot Brahman”.
Toelichting:
Door Yajnavalkya wordt het sterven omschreven van een overgang van het ene bewustzijnstoestand naar het andere. Het Pad van Yoga is een Pad dat ons leert te sterven. Tijdens de meditatie kan men namelijk al deze bewustzijnstoestanden ervaren.
De Weg tot Onsterfelijkheid
Yajnavalkya in gesprek met zijn meest geliefde vrouw Maitreya. Teder en voorzichtig probeert hij uit te leggen dat hij besloten heeft zich definitief terug te treken in het woud (sanyasi). Hij wil afscheid nemen van alles wat hem bindt, het meest moeilijke is afscheid te nemen van zijn vrouw. Zij begrijpt niets van de Weg tot Onsterfelijkheid
- Wat weet gij van de Weg der onsterfelijkheid, vertel mij dat Heer. Ik raak helemaal in verwarring. Ik begrijp niets van Atman?
Yajnavalkya antwoordde onder andere:
“Want daar waar veelheid is, daar kan men iets zien, ruiken, voelen, daar kan men over iets spreken, daar kan men iets horen, denken, aanraken en kennen. Maar wanneer de kenner van Brahman alles tot één geworden is, het Atman, hoe zou hij dan iets kunnen zien, ruiken, voelen, over iets kunnen spreken, iets kunnen horen of denken, aanraken of voelen? Hoe zou men dat kunnen kennen waardoor alles gekend wordt? Dit Atman is dat wat omschreven wordt als Niet dit, niet dat. Het is onbegrijpelijk, want Het kan niet begrepen worden, onverwoestbaar, want Het kan niet verwoest worden, ongehecht, want Het hecht zich aan niets. Het is ongebonden, ken geen leed, is onaantastbaar. Waarlijk hoe kan de Kenner gekend worden? Hiermee heb ik de leer gegeven, dat is de Weg tot onsterfelijkheid”
Toen hij dat gezegd had, trok Yajnavalkya zich terug in het woud.
Toelichting
De Upanishad leert ons dat ieder mens mag leven in de volstrekte zekerheid dat het Goddelijk bewustzijn Dat in hem leeft, hoe versluiert ook, hem eens zal leiden naar het Pad dat voert van het onwerkelijke naar het Werkelijke, van duisternis naar Licht, van dood naar Onsterfelijkheid. Je hoeft je niet feitelijk terug te trekken in het woud of in een grot in de Himalaya. Met behulp van meditatie, een juiste ontspanning van lichaam en geest en een juiste ademhaling (sushumna) kun je ook, net als Yajnavalkya, op weg gaan naar éénwording met Brahman. In meditatie gezeten verdwijnen alle vragen en rest nog slechts “het Geluid van de Stilte in de Volle Leegte”
Moge allen die dit horen het Pad van Bevrijding vinden en het Hoogste Doel bereiken.
Nieuwegein, 26 mei 2002
Klaas Stuive (“Yogabrahmacharya”)